ECLI:NL:GHARL:2015:9316

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
200.172.531
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2015, gaat het om een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, waarin de alimentatie voor zijn kinderen was vastgesteld. De man en de vrouw zijn op 19 augustus 1994 met elkaar gehuwd en hebben twee kinderen. Na hun echtscheiding in 2007 is er een alimentatieverplichting vastgesteld. De man verzoekt nu om wijziging van de alimentatie, omdat hij door een substantiële inkomensdaling niet meer in staat is om de eerder vastgestelde bijdrage te voldoen. Het hof heeft de ingangsdatum van de wijziging vastgesteld op 27 juli 2011, omdat de man sinds die datum in financiële problemen verkeert. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden en heeft de alimentatie voor de periode van 27 juli 2011 tot 1 april 2013 op nihil vastgesteld. Voor de periode daarna is de bijdrage vastgesteld op € 25,- per kind per maand. Het hof heeft tevens bepaald dat de man geen terugbetaling hoeft te vorderen van eerder betaalde alimentatie, omdat hij dit niet wenst. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.172.531 en 200.172.537
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 376605 en 376606)
beschikking van de familiekamer van 8 december 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L. Faouzi te Zoetermeer,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G. Rolle te Woerden,
en
[kind 1],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen: [kind 1],
advocaat: mr. G. Rolle te Woerden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 februari 2015, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak 200.172.531
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 mei 2015 bij Gerechtshof Den Haag;
- een verwijzingsbeschikking van Gerechtshof Den Haag van 24 juni 2015, waarbij het hof zich onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van de zaak en de zaak in de stand waarin zich deze bevond heeft doorverwezen naar Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden;
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 10 augustus 2015;
- een journaalbericht van mr. Faouzi van 8 oktober 2015 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
In de zaak 200.172.537
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 mei 2015 bij Gerechtshof Den Haag;
- een verwijzingsbeschikking van Gerechtshof Den Haag van 24 juni 2015, waarbij het hof zich onbevoegd heeft verklaard kennis te nemen van de zaak en de zaak in de stand waarin zich deze bevond heeft doorverwezen naar Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden;
- het verweerschrift van [kind 1], ingekomen op 10 augustus 2015;
- een journaalbericht van mr. Rolle van 25 september 2015 met als bijlage een door [kind 1] getekende machtiging;
- een journaalbericht van mr. Faouzi van 8 oktober 2015 met bijlagen, ingekomen op dezelfde datum.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 oktober 2015 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. [kind 1] is vertegenwoordigd door de vrouw en zijn advocaat.
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht van 9 november 2015 van mr. Faouzi waaruit blijkt dat partijen geen minnelijke regeling hebben bereikt.

3.De vaststaande feiten

In beide zaken
3.1
Partijen zijn op 19 augustus 1994 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 14 maart 2007 heeft de rechtbank Utrecht echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 augustus 2007 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [kind 1], op [geboortedatum] 1995, en
- [kind 2], op [geboortedatum] 1999.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind 2],
3.3
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 250,- per kind per maand zal voldoen. Bij beschikking van dit hof van 28 augustus 2007 is bepaald, conform de overeenstemming tussen partijen, dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding zal voldoen van € 200,- per kind per maand.
3.4
Bij beschikking van 17 mei 2011 heeft gerechtshof Amsterdam, nevenvestigingsplaats Arnhem, de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] in de periode van 1 september 2009 tot 1 april 2011 op nihil gesteld en bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 april 2011 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] € 257,- per kind per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

4.De omvang van het geschil

In zaak 200.172.531
4.1
In geschil is de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (verder ook: kinderalimentatie) van [kind 1]. De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking:
- de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam nevenzittingsplaats Arnhem van
17 mei 2011 met ingang van 5 september 2014 gewijzigd;
- het bedrag dat de man aan de vrouw zal verstrekken tot verzorging en opvoeding van het minderjarige kind [kind 2] bepaald:
- van 5 september 2014 tot 1 november 2014 op € 25,- per maand,
- vanaf 1 november 2014 op € 66,- per maand;
- welk bedrag telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen en de beschikking van 17 mei 2011 is voor het overige gehandhaafd.
In zaak 200.172.537
4.2
In geschil is de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1].
De rechtbank heeft in de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking:
- de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam nevenzittingsplaats Arnhem van
17 mei 2011 met ingang van 5 september 2014 gewijzigd;
- de bijdrage die de man aan [kind 1] zal verstrekken in de kosten van levensonderhoud en studie bepaald:
- van 5 september 2014 tot 1 november 2014 op € 25,- per maand,
- vanaf 1 november 2014 op € 66,- per maand;
- welk bedrag telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het meer of anders verzochte is afgewezen en de beschikking van 17 mei 2011 is voor het overige gehandhaafd.
In beide zaken
4.3
De man is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van
25 februari 2015. Deze grief ziet op de ingangsdatum en achterstand.
De man verzoekt de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland van 25 februari 2015 te vernietigen en te bepalen dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de destijds minderjarige [kind 1] over de periode van 27 juli 2011 tot 5 september 2014 op nihil wordt gesteld.
4.4
De vrouw voert verweer en verzoekt de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

In zaak 200.172.531
5.1
Ter mondelinge behandeling heeft mr. Faouzi desgevraagd verklaard dat zijn verzoeken in hoger beroep niet alleen zien op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] maar ook die van [kind 2]. In die zin vult hij het petitum van zijn verzoeken aan. De advocaat van de vrouw stelt dat verandering van het verzoek niet meer ter mondelinge behandeling kan worden gedaan.
5.2
Het hof is van oordeel dat uit het lichaam van het beroepschrift voldoende blijkt dat de man verzoekt om wijziging van zowel de kinderalimentatie voor [kind 1] als voor [kind 2] over de periode van 27 juli 2011 tot 5 september 2014. Daar komt bij dat in het licht van een efficiënte beslechting van het geschil tussen partijen het hof het gewenst acht dat het geschil in volle omvang in de onderhavige procedure aan de orde komt. Het hof is voorts van oordeel dat de toelating van de verandering en vermeerdering van het verzoek niet in strijd komt met de eisen van een goede procesorde aangezien de zaak op het moment van wijziging nog niet in staat van wijzen was. De vrouw heeft de mogelijkheid gehad om ook haar inhoudelijke standpunt ten aanzien van de wijziging kenbaar te maken. Het vorenstaande brengt mee dat het hof de door de man omschreven wijziging van zijn verzoek en de wijziging van het daaraan ten grondslag liggende standpunt toelaatbaar acht. Het hof zal naar het gewijzigd verzoek rechtdoen.
In beide zaken
5.3
In de eerste plaats is aan de orde of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Omdat gebleken is dat de man minder is gaan verdienen, is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
5.4
Ten aanzien van de ingangsdatum voert de man aan dat de feiten en omstandigheden in deze zaak dusdanig zijn dat een wijziging eerder mag ingaan dan het op 5 september 2014 ingediende verzoekschrift. De man voert daartoe aan dat sinds 1 juli 2011 sprake is van een substantiële inkomensdaling op grond waarvan hij de opgelegde bijdrage niet kon voldoen. Vanwege zijn medische geschiedenis was hij niet in staat eerder een verzoekschrift in te dienen.
De vrouw voert aan dat de gestelde psychische en financiële omstandigheden voor rekening en risico van de man dienen te komen en dat moet worden uitgegaan van de datum indieningsverzoekschrift, te weten 5 september 2014.
5.5
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
De rechter die beslist op een verzoek tot wijziging van een eerder vastgestelde bijdrage in het levensonderhoud, zal in het algemeen behoedzaam gebruik moeten maken van zijn bevoegdheid de wijziging te laten ingaan op een vóór zijn uitspraak gelegen datum, met name indien dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor de onderhoudsgerechtigde in verband met een daardoor in het leven geroepen verplichting tot terugbetaling van hetgeen in de daaraan voorafgaande periode in feite is betaald of verhaald. Deze behoedzaamheid geldt ook voor de rechter in hoger beroep die met ingang van een vóór zijn uitspraak gelegen datum een zodanige wijziging brengt in de door de rechter in eerste aanleg vastgestelde of gewijzigde bijdrage dat zij kan leiden tot de hiervoor bedoelde ingrijpende gevolgen. Deze behoedzaamheid brengt mee dat de rechter naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, zal moeten beoordelen of, en in hoeverre, in redelijkheid van de onderhoudsgerechtigde terugbetaling kan worden verlangd van hetgeen in overeenstemming met diens behoefte aan levensonderhoud reeds is uitgegeven, en dat de rechter, indien dit naar zijn oordeel het geval is, van zijn beoordeling rekenschap zal moeten geven in de motivering.
5.6
Het hof is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling is besproken blijkt dat de man het de afgelopen jaren zwaar heeft gehad. De man heeft sinds 2011 twee suïcidepogingen ondernomen en heeft jarenlang psychische hulpverlening en medicatie nodig gehad. Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de man gebaat is bij psychische hulpverlening en dat hij via re-integratie inmiddels weer aan het werk is. Gelet op de depressieve klachten en ook de financiële problematiek waarin de man verkeerde in het verleden hoefde van de man niet te worden verwacht dat hij eerder een verzoekschrift tot wijziging van de kinderalimentatie indiende. Daar komt bij dat de man hetgeen hij eventueel te veel betaald heeft niet terugvordert, zodat aan de zijde van de vrouw geen terugbetalingsverplichting ontstaat. Gelet op vorenstaande zal het hof daarom als ingangsdatum 27 juli 2011 hanteren.
5.7
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [kind 1] en [kind 2] € 300,- per kind per maand bedraagt.
5.8
Nu de ingangsdatum van de door het hof vast te stellen gewijzigde alimentatieverplichting van de man gelegen is voor 1 april 2013, gaat het hof de draagkracht van de man over deze periode bepalen aan de hand van de richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen en de rekenmethode zoals die gold voor 1 april 2013.
Het hof zal voor wat betreft de periode vanaf 27 juli 2011 tot 1 april 2013 uitgaan van het inkomen zoals dat blijkt uit de door de man overgelegde jaaropgaven. Uit deze stukken volgt dat aan de man in die periode een WWB-uitkering is toegekend. Het hof is van oordeel dat op grond van de voornoemde stukken genoegzaam is komen vast te staan dat de man in die periode een inkomen op bijstandsniveau had. Op basis van die gegevens, en dus nog afgezien van de lasten die daarop nog in mindering strekken, acht het hof voldoende komen vast te staan dat de man in de periode vanaf 27 juli 2011 tot 1 april 2013 geen draagkracht had om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding [kind 1] en [kind 2] te leveren.
5.9
In het beroepschrift heeft de man verklaard dat hij geen terugbetaling verlangt van hetgeen reeds door hem is betaald. Gelet op die verklaring zal het hof bepalen dat hetgeen de man gelet op deze beschikking tot op heden teveel heeft betaald aan kinderalimentatie dan wel als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] niet door de vrouw of [kind 1] behoeft te worden terugbetaald.
5.1
Op 1 april 2013 is de nieuwe richtlijn voor de berekening van kinderalimentatie van de Expertgroep Alimentatienormen in werking getreden. Deze richtlijnen zullen worden toegepast bij wijzigingen in de draagkracht die zich na 1 april 2013 hebben voorgedaan dan wel bij bijdragen die nadien voor het eerst worden vastgesteld.
Het hof zal daarom voor de periode van 1 april 2013 tot 5 september 2014 genoemde richtlijn van de Werkgroep Alimentatienormen volgen, en het bedrag aan draagkracht van de man met ingang van die datum vaststellen aan de hand van een draagkrachttabel, waarbij op forfaitaire wijze rekening is gehouden met de kosten van levensonderhoud van de onderhoudsplichtige.
Uit de overgelegde jaaropgaven volgt dat de man een WWB-uitkering ontving en daarmee een lager netto besteedbaar inkomen had dan € 1.250,- per maand. Gelet op voornoemde richtlijn geldt op basis van de draagkrachttabellen in 2013 en 2014 dan een minimum draagkracht van € 50,- per maand, zijnde € 25,- per kind per maand.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikkingen, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
In beide zaken
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
25 februari 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
In zaak 200.172.531
wijzigt de beschikking van gerechtshof Amsterdam, nevenvestigingsplaats Arnhem, van
17 mei 2011 en bepaalt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] in de periode van 27 juli 2011 tot 1 april 2013 op nihil;
bepaalt de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding [kind 2] in de periode 1 april 2013 tot 5 september 2014 op € 25,- per maand;
bepaalt de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding [kind 1] in de periode 1 april 2013 tot 18 december 2013 op € 25,- per maand;
In zaak 200.172.537
bepaalt de bijdrage van de man aan [kind 1] in de kosten van levensonderhoud en studie in de periode 18 december 2013 tot 5 september 2014 op € 25,- per maand;
In beide zaken
bepaalt dat hetgeen de man gelet op deze beschikking tot op heden teveel heeft betaald aan kinderalimentatie dan wel als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [kind 1] niet door de vrouw of [kind 1] behoeft te worden terugbetaald;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, R. Feunekes en M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door R. Feunekes, en op 8 december 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.