ECLI:NL:GHARL:2015:9293

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 december 2015
Publicatiedatum
8 december 2015
Zaaknummer
200.151.335/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot tussenkomst in hoger beroep met compensatie van proceskosten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering tot tussenkomst van [appellante]. De vordering was in eerste aanleg afgewezen door de kantonrechter, die oordeelde dat [appellante] niet-ontvankelijk was in haar verzoek. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] in beginsel voldoende belang heeft bij de tussenkomst, aangezien zij 50% van de aandelen in [geïntimeerde] bezit en daardoor invloed kan uitoefenen op de juridische procedures die door [geïntimeerde] worden gevoerd. Echter, het hof heeft ook geconstateerd dat er inmiddels een afzonderlijke procedure aanhangig is gemaakt door [appellante] tegen [geïntimeerde] en [X], waarin zij dezelfde belangen nastreeft. Dit leidt tot de conclusie dat het toewijzen van de vordering tot tussenkomst zou resulteren in tegenstrijdige beslissingen en complicaties in de procedure. Het hof heeft daarom de vordering tot tussenkomst afgewezen, maar heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd, omdat [appellante] ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De proceskosten zijn in beide instanties gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.151.335/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 2669070 \ CV EXPL 14-4)
arrest van 8 december 2015 in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres in het incident tot tussenkomst,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: mr. R.S. van der Spek, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in de hoofdzaak, verweerster in de incidenten tot tussenkomst en oproeping vrijwaring,
hierna te noemen:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. H.D. Postma, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het tussenarrest van 19 mei 2015 wordt hier overgenomen.

1.De verdere loop van het geding in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van voormeld tussenarrest heeft [appellante] een akte uitlating producties genomen.
1.2
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en daartoe de stukken overgelegd.

2.De feiten, het geschil en de beslissing in eerste aanleg

2.1
Het gaat in deze zaak - voor zover van belang voor de beoordeling in dit incident - om het volgende.
2.2
[geïntimeerde] is eigenaar van de bedrijfsruimte aan [adres] . [bedrijf] huurt de bedrijfsruimte van [geïntimeerde] .
2.3
De bedrijfsruimte is gebouwd door de toenmalige eigenaren, de broers [X] (hierna: [X] ) en (wijlen) [Y] . De broers [achternaam X en Y] zijn de (voormalig) aandeelhouders van [geïntimeerde] en [bedrijf] .
2.4
[appellante] is de weduwe van wijlen de heer [Y] . [naam zoon] is de zoon van [appellante] en wijlen de heer [Y] . [naam zoon] heeft alle aandelen in [bedrijf] overgenomen.
2.5
[X] en [appellante] houden beide 50% van de aandelen in [geïntimeerde] .
2.6
[X] heeft meerdere malen de goedkeuring van [appellante] gevraagd voor het aandeelhoudersbesluit om een gerechtelijke procedure te starten tegen [bedrijf] in verband met achterstallige huur. [appellante] heeft steeds de goedkeuring geweigerd. Desondanks is [geïntimeerde] de procedure in de hoofdzaak in eerste aanleg gestart. Bij het bestreden vonnis van 8 april 2014 heeft de kantonrechter de incidentele vordering van [appellante] tot tussenkomst afgewezen.
2.7
[appellante] heeft op 24 juni 2014 een exploot doen uitbrengen waarbij [geïntimeerde] en [X] worden gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, op 9 juli 2014. [appellante] vordert in het exploot van 24 juni 2014 - voor zover hier relevant - een verklaring voor recht dat het bestuursbesluit dat ten grondslag ligt aan de procedure tegen [bedrijf] over de achterstallig huur (hof: de in rechtsoverweging 1.1 van het tussenarrest van 19 mei 2015 bedoelde procedure) nietig is, met veroordeling van [geïntimeerde] en [X] om die procedure te staken en gestaakt te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom.

3.De verdere beoordeling in hoger beroep

3.1
In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven ontwikkeld, die er in de kern op neerkomen dat de kantonrechter haar incidentele vordering tot tussenkomst ten onrechte heeft afgewezen. [appellante] stelt dat zij belang heeft bij tussenkomst in de procedure tussen [geïntimeerde] en [bedrijf] omdat zij als houder van 50% van de aandelen in [geïntimeerde] gerechtigd is te voorkomen dat door [geïntimeerde] geschillen aanhangig worden gemaakt. Aangezien [appellante] haar toestemming heeft geweigerd, wil zij na tussenkomst in de hoofdzaak vorderen dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk wordt verklaard, dan wel dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om de procedure tegen [bedrijf] in te trekken, dan wel dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld aan de executie van het te wijzen vonnis geen gevolg te geven. [appellante] stelt dat het op de spits drijven van het geschil met [bedrijf] door [geïntimeerde] tot bedrijfseconomische moeilijkheden en mogelijk zelfs tot insolventie aan de zijde van [bedrijf] zou kunnen leiden. Dat acht [appellante] niet in het belang van [geïntimeerde] , omdat [bedrijf] de enige huurder is van het bedrijfspand dat eigendom is van [geïntimeerde] . Aangezien de verhuur van het bedrijfspand de belangrijkste, zo niet: de enige economische activiteit van [geïntimeerde] is, heeft [appellante] als aandeelhouder belang bij voortzetting van de commerciële relatie met [bedrijf] . Een ander belang is gelegen in de effectieve naleving van de statuten van [geïntimeerde] , aldus tot zover [appellante] .
3.2
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge art. 217 Rv kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. Voor toewijzing van de vordering tot tussenkomst moet blijken van een belang van [appellante] om benadeling of verlies van een haar toekomend recht te voorkomen (HR 14 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2833). Op grond van hetgeen zij gesteld heeft (zie 3.1), heeft [appellante] in beginsel voldoende belang bij toewijzing van haar vordering. De kantonrechter heeft dit miskend door haar niet-ontvankelijk te verklaren. Het enkele gegeven dat [geïntimeerde] (tegen de uitdrukkelijke wil van [appellante] ) een procedure aanhangig heeft gemaakt tegen [bedrijf] ter inning van achterstallig huur van het bedrijfspand, doet aan dit belang in onvoldoende mate af.
3.3
In zoverre slagen de grieven. Of dit [appellante] kan baten, hangt echter af van de uitkomst van de beoordeling in dit hoger beroep naar de huidige stand van zaken. Een nieuw relevant feit hierbij is dat [appellante] - ná het vonnis van de kantonrechter van 8 april 2014, waarvan beroep - een afzonderlijke procedure aanhangig heeft gemaakt tegen [geïntimeerde] en [X] om de procedure tussen [geïntimeerde] en [bedrijf] ter inning van achterstallig huur te staken en gestaakt te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom. Deze procedure zal ertoe leiden dat [appellante] antwoord krijgt op de door haar aan de orde gestelde vragen met betrekking tot de geldigheid van het bestuursbesluit dat ten grondslag ligt aan de procedure van [geïntimeerde] tegen [bedrijf] over de achterstallig huur. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het belang van [appellante] , mede afgezet tegen de beginselen van een goede procesorde, thans van onvoldoende gewicht is voor toewijzing van de vordering tot tussenkomst. Toewijzing van de vordering tot tussenkomst zou er immers toe leiden dat de door [appellante] opgeworpen vragen met betrekking tot de geldigheid van het bestuursbesluit van [geïntimeerde] in twee afzonderlijke procedures beantwoord worden. Dat levert gevaar op voor tegenstrijdige beslissingen, terwijl de strekking van de tussenkomst als procesinterventie (onder meer) is het voorkómen van afzonderlijke procedures en het daarmee gepaard gaande risico van tegenstrijdige beslissingen. Het alsnog toewijzen van de vordering tot tussenkomst zou bovendien leiden tot vertraging van (en complicaties in) de procedure in de hoofdzaak in eerste aanleg, hetgeen zich slecht verhoudt met een doelmatige procesvoering. Het belang van [appellante] heeft ook aan dringendheid verloren omdat zij zelf bij akte van 16 juni 2015 aangeeft dat de zaak tussen haar en [geïntimeerde] en [X] inmiddels voor vonnis staat, welk vonnis - naar het hof ambtshalve bekend is - inmiddels is gewezen.
3.4
De slotsom luidt dat de vordering tot tussenkomst, ondanks het gedeeltelijk slagen van de grieven, niet alsnog voor toewijzing in aanmerking komt. Niettemin zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd, aangezien [appellante] daarbij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
3.5
In de bijzondere omstandigheden van dit geval, waarin de vordering tot tussenkomst in eerste aanleg niet is toegewezen waar dit wel had gemoeten, ziet het hof, mede tegen het licht van de achterliggende familieverhoudingen, aanleiding om de proceskosten in beide instanties op na te melden wijze te compenseren.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van 8 april 2014 voor zover gewezen in het incident tot tussenkomst,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering tot tussenkomst af;
compenseert de proceskosten in beide instanties aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. M.E.L. Fikkers en mr. D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 december 2015.