Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Loonwerkbedrijf [appellant],
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om de geldigheid van een non-concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst tussen [appellant], Loonwerkbedrijf [appellant], en [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op 28 juni 2014, waarna [geïntimeerde] in dienst trad bij V.O.F. [A], een concurrent van [appellant]. [Appellant] stelde dat [geïntimeerde] het concurrentiebeding overtrad door bij [A] te werken en vorderde in kort geding dat [geïntimeerde] zich zou onthouden van de verboden activiteiten en een dwangsom zou betalen voor elke dag dat hij het beding overtrad.
De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat niet was voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 7:653 BW. [Appellant] ging in hoger beroep, maar het hof oordeelde dat het schriftelijkheidsvereiste niet was nageleefd. [Geïntimeerde] had de arbeidsovereenkomst niet ondertekend en er was geen bewijs dat hij met het concurrentiebeding had ingestemd. Het hof concludeerde dat het concurrentiebeding niet geldig was, waardoor de vorderingen van [appellant] niet konden worden toegewezen.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, met verbetering van gronden, en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het schriftelijkheidsvereiste voor concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten en de noodzaak voor werkgevers om dit vereiste strikt na te leven om rechtsgeldigheid te waarborgen.