ECLI:NL:GHARL:2015:9216

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2015
Publicatiedatum
7 december 2015
Zaaknummer
21-006277-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Discriminatie door portier van discotheek op basis van ras

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, werkzaam als portier bij een discotheek in Almere, heeft op 19 maart 2011 een donker gekleurde mannelijke bezoeker de toegang geweigerd. De weigering was gebaseerd op een discriminerend onderscheid, waarbij de verdachte stelde dat de man geen vaste klant was, terwijl andere bezoekers met een blanke huidskleur die ook geen vaste klant waren, wel toegang kregen. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen het eerdere vonnis van de rechtbank, waarin de verdachte was vrijgesproken van discriminatie.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 850,-, bij gebreke van betaling te vervangen door zeventien dagen hechtenis, waarvan € 350,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gediscrimineerd op basis van ras, wat in strijd is met de artikelen 90quater en 137g van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft vastgesteld dat de verklaringen van de verdachte en de hoofdportier niet geloofwaardig waren en dat de werkelijke reden voor de weigering van de toegang aan de benadeelde partij berustte op een discriminerend beleid.

De uitspraak benadrukt de ernst van discriminatie en de impact ervan op de slachtoffers. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere arbeidsongeschiktheid en de gevolgen van de strafzaak voor zijn werk als portier. De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep, waardoor de vordering tot schadevergoeding niet kon worden behandeld. De beslissing van het hof is een belangrijke uitspraak in de strijd tegen discriminatie in de horeca.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006277-14
Uitspraak d.d.: 7 december 2015
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 17 oktober 2014 met het parketnummer 07-690733-12 in de strafzaak van

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en de verdachte zal veroordelen tot een geldboete van € 850,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zeventien dagen hechtenis, waarvan € 350,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zeven dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft deze vordering op schrift gesteld en heeft de schriftelijke vordering na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. M.A. Muntjewerf, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Het hof zal het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht vernietigen omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt dan de rechtbank. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 maart 2011 te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) en/of (VOF) [discotheek] en/of een andere rechtspersoon, althans alleen, in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf, namelijk als portier van discotheek/uitgaansgelegenheid (VOF) [discotheek] ,
[benadeelde partij] en/of een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), opzettelijk heeft gediscrimineerd wegens zijn en/of hun ras (namelijk wegens zijn en/of hun donkere huidskleur en/of zijn en/of hun Surinaamse en/of (niet-Nederlandse) etnische afkomst), door (telkens)
die [benadeelde partij] en/of een of meer (andere) onbekend gebleven perso(o)n(en), de toegang tot discotheek [discotheek] te weigeren (omdat hij en/of die andere perso(o)n(en) "geen vaste klant" was/waren [terwijl overige perso(o)n(en) met een blanke/lichte huidskleur, (die (ook) geen vaste klant waren), niet de toegang werd(en) geweigerd en/of ontzegd]).

Overweging met betrekking tot het bewijs

De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof ontkend dat hij op 19 maart 2011 de donker gekleurde [benadeelde partij] heeft gediscrimineerd zoals omschreven in de tenlastelegging.
Aangever [benadeelde partij] heeft bij de politie verklaard dat hem op 19 maart 2011 de toegang tot de discotheek [discotheek] is geweigerd door de portier (het hof begrijpt: de verdachte) omdat hij volgens deze portier geen vaste klant zou zijn. Deze lezing van aangever over de door de verdachte aan hem opgegeven reden voor weigering vindt geen ondersteuning in bewijs uit andere bron. Dat levert echter - anders dan de verdediging ter terechtzitting van het hof heeft aangevoerd - geen unus testis situatie op. De eis van dubbele bevestiging die het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering stelt aan de bewijsvoering betreft immers uitsluitend de tenlastelegging als geheel en niet slechts een onderdeel daarvan.
De verdachte heeft op 24 oktober 2012 bij de politie verklaard dat hij aangever [benadeelde partij] de toegang tot de discotheek heeft geweigerd omdat deze persoon zich bevond in een groepje van vier tot vijf jongens die de discotheek binnen wilden. Dit groepje was volgens de verdachte luidruchtig en gedroeg zich irritant en “verkeerd” en de verdachte zag dat één van deze personen niet gekleed was conform de huisregels van de discotheek.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij tegen deze jongens heeft gezegd dat hij geen groep met alleen mannen, zonder vrouwen, binnen mocht laten, waarop deze jongens weg zijn gegaan.
Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte verklaard dat het groepje van drie personen, onder wie [benadeelde partij] , heel nadrukkelijk aanwezig was en dat hij één van deze drie personen er op aangesproken heeft dat hij niet de juiste broek droeg. Voorts heeft de verdachte verklaard dat de “vaste klanten-regel” helemaal niet aan de orde was omdat het nog helemaal niet druk was in de discotheek op het moment dat aangever [benadeelde partij] daar naar binnen wilde.
Het hof stelt vast dat de verdachte aldus niet consistent heeft verklaard over het aantal personen van het groepje waarin [benadeelde partij] zich volgens hem bevond, over de aard van het gedrag dat dit groepje volgens hem vertoonde en over het al dan niet aanspreken van een persoon uit dit groepje op diens kleding. Het hof stelt voorts vast dat de door de verdachte bij de politie en ter terechtzitting van het hof genoemde reden tot weigering van [benadeelde partij] als bezoeker van de discotheek in het geheel niet ter sprake is gekomen in een bemiddelend gesprek dat op 5 april 2011 derhalve binnen drie weken na het ten laste gelegde incident, onder leiding van de organisatie ROSA heeft plaatsgevonden, met als deelnemers van de zijde van de discotheek [discotheek] de medeverdachte [medeverdachte 1] en de hoofdportier [hoofdportier] .
Het hof stelt daarnaast vast dat de hoofdportier [hoofdportier] in zijn verhoor bij de politie op
23 oktober 2012 heeft verklaard dat de verdachte hem op 19 maart 2011 heeft verteld dat hij [benadeelde partij] de toegang tot [discotheek] heeft geweigerd omdat hij met een groepje verscheen dat luidruchtig, niet netjes gekleed en niet in gezelschap van vrouwen was.
Waarom [hoofdportier] hierover dan in een eerder stadium, namelijk in het bemiddelend gesprek op
5 april 2011, klaarblijkelijk niets heeft verteld, roept ernstige twijfel op over de betrouwbaarheid van de verklaringen die de verdachte en de hoofdportier [hoofdportier] bij de politie hebben afgelegd over de reden van weigering van [benadeelde partij] .
Te meer daar uit de bewijsmiddelen blijkt dat hoofdportier [hoofdportier] en de medeverdachte [medeverdachte 1] (eigenaar van de discotheek [discotheek] , belast met de dagelijkse leiding) in voornoemd bemiddelend gesprek wèl - in het algemeen - hebben gesproken over het toelaten van “een bepaald percentage allochtonen” in discotheek [discotheek] en hebben verteld dat “ze geregeld een rondje lopen in de discotheek en dat het gemeld wordt aan de beveiligers wanneer er te veel kleurlingen zijn, waarop die beveiligers dan de kleurlingen weigeren”.
De omstandigheid dat deze door de hoofdportier en de medeverdachte [medeverdachte 1] verwoorde algemene selectiemethode op 19 maart 2011 ook in concreto door de verdachte is aangewend tegen aangever [benadeelde partij] vindt ondersteuning in hetgeen de getuige [getuige] bij de politie heeft verklaard, namelijk dat zij de portier van de discotheek [discotheek] (het hof begrijpt: de verdachte) op 19 maart 2011 er op heeft aangesproken dat hij aangever de toegang heeft geweigerd en dat de portier haar toen heeft verteld dat hij van de hoofdportier “een bepaald soort mensen” niet mocht toelaten. Het hof beziet deze uitlating van de verdachte in het licht van de omstandigheid dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat naast aangever [benadeelde partij] omstreeks hetzelfde tijdstip ook andere, zij het uitsluitend donker gekleurde, mannen, onder wie een Surinaamse kennis van aangever, de toegang is geweigerd door de verdachte, terwijl blanke mannelijke bezoekers toen wel naar binnen mochten. Daarmee staat voor het hof vast dat de verdachte met “een bepaald soort mensen” heeft bedoeld “allochtone mannen” of “donker gekleurde mannen”.
Op grond van het bovenstaande acht het hof de verklaringen die door de verdachte en de hoofdportier bij de politie zijn afgelegd over de reden van weigering van aangever [benadeelde partij] , te weten ongepast gedrag, niet geloofwaardig.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de aangifte van [benadeelde partij] te twijfelen en gaat derhalve uit van hetgeen aangever [benadeelde partij] heeft verklaard over de door de verdachte aan hem opgegeven reden voor weigering, te weten dat hij geen vaste klant was.
De verdachte, de hoofdportier [hoofdportier] en de medeverdachten [medeverdachte 2] (eigenaar en algemeen bedrijfsleider van de discotheek) en [medeverdachte 1] hebben verklaard over het streven naar “een goede mix” van gasten in de discotheek. Daarbij gaat het om “gelijke hoeveelheden blanke mensen, donkere mensen, mannen en vrouwen” (in de woorden van [medeverdachte 2] ), “een grote hoeveelheid vrouwen en stellen” (in de woorden van [medeverdachte 1] ) en “een gelijke hoeveelheid mannen en vrouwen” (in de woorden van hoofdportier [hoofdportier] ) en “een zo goed mogelijke mix van publiek” en “vooral stelletjes” (in de woorden van de verdachte).
Door [medeverdachte 1] zou daar op gestuurd worden. Echter, wanneer en op welke wijze die sturing dan concreet gestalte krijgt en wat er nu precies wordt gedaan om de gewenste goede mix van bezoekers te verkrijgen, is door verdachte en zijn medeverdachten niet duidelijk gemaakt.
Over het al dan niet bieden van voorrang aan vaste klanten is zeer wisselend verklaard.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat iedereen welkom is, met dien verstande dat na middernacht alleen de vaste klanten welkom zijn.
Medeverdachte [medeverdachte 1] , heeft bij de politie echter verklaard dat de “vaste klanten- regel" een verzinsel van aangever c.s. is.
Hoofdportier [hoofdportier] heeft bij de politie verklaard dat de “vaste klanten-regel” hem onbekend is, dat iedereen welkom is wanneer het rustig is, maar dat “je natuurlijk eerst de klanten die elke week komen binnen laat” wanneer het wat drukker wordt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat er wel met een vaste klanten-systeem wordt gewerkt wanneer het druk wordt. Ter terechtzitting van het hof heeft de verdachte echter verklaard dat hij niet kan leven met een vaste klanten-regel.
Het hof stelt vast dat de verdachte, de hoofdportier [hoofdportier] en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] onderling zeer tegenstrijdig hebben verklaard over het toelatingsbeleid van de discotheek [discotheek] . Op onderdelen is door één of meer van hen innerlijk tegenstrijdig verklaard over dat toelatingsbeleid. Die verklaringen lijken sterk te zijn ingegeven door de wens van betrokkenen om het werkelijke toelatingsbeleid van de discotheek te verhullen omdat dat beleid maatschappelijk gevoelig ligt en/of maatschappelijk onaanvaardbaar is.
Op grond hiervan acht het hof de verklaringen die door de verdachte, hoofdportier [hoofdportier] en de medeverdachte [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] zijn afgelegd over het toelatingsbeleid van de discotheek [discotheek] niet geloofwaardig.
Het hof stelt op grond van het bovenstaande vast dat de verdachte aangever [benadeelde partij] de toegang tot discotheek [discotheek] heeft geweigerd omdat hij "geen vaste klant" zou zijn, terwijl dit niet de werkelijke reden voor weigering is geweest. De werkelijke reden voor weigering berustte blijkens de bewijsmiddelen - in het bijzonder hetgeen op 5 april 2011 daaromtrent is verklaard - op het hanteren van een zogenaamde allochtonentaks door de verdachte. Dat is discriminatie als bedoeld in de artikelen 90quater en 137g van het Wetboek van Strafrecht.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 maart 2011 te [plaats] in de uitoefening van een beroep, namelijk als portier van discotheek/uitgaansgelegenheid (VOF) [discotheek] , [benadeelde partij] opzettelijk heeft gediscrimineerd wegens zijn ras, namelijk wegens zijn donkere huidskleur en/of zijn Surinaamse en/of niet-Nederlandse etnische afkomst, door die [benadeelde partij] de toegang tot discotheek [discotheek] te weigeren omdat hij "geen vaste klant" was, terwijl overige personen met een blanke/lichte huidskleur die (ook) geen vaste klant waren niet de toegang werd geweigerd en/of ontzegd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
in de uitoefening van een beroep personen opzettelijk discrimineren wegens hun ras.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dit delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke discriminatie wegens ras, binnen de uitoefening van zijn beroep als portier. Discriminatie is een ernstig feit omdat individuele mensen niet (meer) op hun persoonlijke kwaliteiten worden beoordeeld, maar puur op (in dit geval) hun ras. Discriminatie staat het grondbeginsel, dat alle mensen gelijkwaardig zijn, in de weg. De verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op een fundamenteel beginsel van onze samenleving, het verbod op discriminatie, zoals is neergelegd in artikel 1 van de Grondwet. De verdachte heeft door zijn handelen de eer en waardigheid van aangever gekrenkt zoals ook blijkt uit de aangifte.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2015, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van het plegen van enig strafbaar feit.
Het hof heeft voorts gelet op hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting van het hof hebben aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met hetgeen daaromtrent overigens is gebleken uit het strafdossier.
Kern daarvan is dat de verdachte in het kader van zijn sociale reïntegratie werkzaam was als portier bij de discotheek [discotheek] , nadat hij was getroffen door een hartinfarct en arbeidsongeschikt was geworden. Deze functie heeft hij op een gegeven moment niet meer kunnen uitoefenen omdat zijn vergunning als portier niet werd verlengd als gevolg van deze lopende strafzaak. De verdachte heeft derhalve al persoonlijke negatieve gevolgen ondervonden als gevolg van deze strafzaak. Het hof zal daar rekening mee houden.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de ondergeschikte positie van de verdachte in het discotheekbedrijf. Die positie maakt dat zijn individuele aandeel in het bewezen verklaarde delict een wezenlijk andere is dan de rol van de medeverdachten.
Op grond van het bovenstaande en uit een oogpunt van normhandhaving en speciale preventie kan worden volstaan met de oplegging van een geheel voorwaardelijke geldboete van € 850,-. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Vordering van de benadeelde partij

Uit het onderzoek ter zitting van het hof is gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde partij] zich in de strafzaak in eerste aanleg heeft gevoegd en dat de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk heeft verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich niet opnieuw gevoegd in de strafzaak in hoger beroep. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding niet voort in de strafzaak in hoger beroep en kan het hof niet op die vordering beslissen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 137g van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 850,00 (achthonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
17 (zeventien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. P.W.J. Sekeris, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. A. Dijkstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 7 december 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.