ECLI:NL:GHARL:2015:9182

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 december 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
WAHV 200.151.548
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D. Dijkstra
  • M. Dörholt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de motiveringsplicht bij snelheidsmeting met niet-geijkte boordsnelheidsmeter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 december 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd aan de kentekenhouder wegens overschrijding van de maximumsnelheid op autosnelwegen met 27 km/h. De gedraging vond plaats op 2 juli 2012 op de A2 te Best. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, stellende dat de kantonrechter ten onrechte het beroep ongegrond heeft verklaard, omdat de beslissing van de officier van justitie onvoldoende gemotiveerd was. Het hof oordeelt dat de motivering van de officier van justitie niet voldoet aan de eisen van de Awb, omdat de door de gemachtigde aangedragen gronden niet zijn betrokken in de beslissing. Het hof stelt vast dat de snelheidsmeting is verricht met een niet-geijkte boordsnelheidsmeter en dat de afwijking pas na de meting is vastgesteld met een geijkte laser. Het hof concludeert dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was en dat de sanctie terecht aan de kentekenhouder is opgelegd. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd, en het hof verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond. Tevens wordt de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene tot een bedrag van € 487,-.

Uitspraak

WAHV 200.151.548
3 december 2015
CJIB 162885041
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 7 april 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. C.M.J.E.P. Meerts,
kantoorhoudende te Beegden.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 27 km/h”, welke gedraging zou zijn verricht op 2 juli 2012 om 09:45 uur op de A2 te Best met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert namens de betrokkene in hoger beroep aan dat de kantonrechter het beroep ten onrechte ongegrond heeft verklaard aangezien de kantonrechter heeft geoordeeld dat de beslissing van de officier van justitie onvoldoende is gemotiveerd. Met betrekking tot de gedraging voert de gemachtigde van de betrokkene aan dat niet blijkt dat de snelheidsmeting heeft plaatsgevonden met een voor de meting geteste, geijkte en op voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeter. De gemachtigde van de betrokkene verwijst naar hetgeen in de aanwijzing van het College van procureurs-generaal staat vermeld over het gebruik van een niet geijkte boordsnelheidsmeter. Tot slot voert de gemachtigde van de betrokkene in hoger beroep aan dat ten onrechte met toepassing van artikel 5 van de WAHV een sanctie is opgelegd aan de kentekenhouder. De verbalisant heeft het voertuig van de betrokkene over ruim vijf kilometer kunnen volgen zodat geconcludeerd dient te worden dat zich een reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan.
3. Bij de bestreden beslissing heeft de kantonrechter geoordeeld dat de officier van justitie zijn beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. Voorts heeft hij geoordeeld dat de betrokkene door het "mogelijke verzuim" van de officier van justitie niet in enig belang is geschaad.
4. De gemachtigde van de betrokkene heeft als beroepsgrond tegen de inleidende beschikking aangevoerd dat de snelheidsmeting is geconstateerd met een niet geijkte boordsnelheidsmeter, dat niet blijkt dat zo spoedig mogelijk na de constatering de afwijking van de snelheidsmeter is bepaald en dat de bestuurder ten onrechte niet is staande gehouden.
5. De beslissing van de officier van justitie d.d. 1 oktober 2012 is - voor zover van belang - als volgt gemotiveerd:
"Hetgeen u aanvoert geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de ambtsedige verklaring van de verbalisant. Aan de wettelijke vereisten is voldaan, onder meer dat de apparatuur is geijkt. Daarmee staat voor de officier van justitie vast dat met het voertuig te snel is gereden. Evenmin is gebleken van andere (persoonlijke) omstandigheden op grond waarvan de sanctie zou moeten worden gematigd of vernietigd."
6. In artikel 7:26, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de beslissing op het beroep dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Dat brengt echter niet mee dat in het geval niet uitgebreid en expliciet op de argumenten van de gemachtigde van de betrokkene wordt ingegaan, er sprake is van schending van het motiveringsbeginsel. Bij een beoordeling of sprake is van een dergelijke schending, dient te worden gekeken naar de omstandigheden van het betreffende geval.
7. In het licht van hetgeen de gemachtigde van de betrokkene in zijn beroepschrift tegen de inleidende beschikking heeft aangevoerd is het hof, met de kantonrechter, van oordeel dat de beslissing van de officier van justitie in het onderhavige geval niet deugdelijk is gemotiveerd. Uit de motivering van de beslissing van de officier van justitie blijkt in geen enkel opzicht dat door de gemachtigde aangedragen gronden voor het beroep in de beslissing zijn betrokken. De kantonrechter had derhalve de beslissing van de officier van justitie niet in stand mogen laten.
8. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
9. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Gemeten (afgelezen) snelheid: 152 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 147 km per uur.
Toegestane snelheid: 120 km per uur.
Overschrijding met: 27 km per uur.
Merk/soort meetmiddel: TS005002 Laser Truspeed 12.
Serienummer: VHT.
Meetafstand: 300 m.
Afstand tot rijlijn: 7 m.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het College van procureurs-generaal, uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid. (…).
Opmerking verbalisant 1:
Ik verbalisant reed met een onopvallend dienstvoertuig over de A2, komende uit de richting van 's-Hertogenbosch en gaande in de richting Eindhoven. Net voor de afrit Best-west werd ik ingehaald door het omschreven voertuig, welke met een beduidend hogere snelheid reed dan het door mij bestuurde dienstvoertuig. Ik reed op dat moment volgens mijn boordsnelheidsmeter 130 km/u. Ik ben hierop direct het omschreven voertuig gaan volgen. Ik zag dat tijdens dit volgen de snelheidsmeter van het door mij bestuurde dienstvoertuig ruim 160 km/u aanwees en ik zag dat het door mij gevolgde voertuig alleen maar op mij uitliep. Ik heb bedoeld voertuig over een afstand van 5 kilometer gevolgd ten einde hem staande te houden. Echter door de verkeersdrukte en het feit dat hij op mij bleef uitlopen is de staande houding niet gelukt. Ik zag dat de bestuurder met het omschreven voertuig zijn weg vervolgde over de A58 in de richting van de John. K. Kennedylaan te Eindhoven. Daar de snelheidsmeter in het door mij bestuurder dienstvoertuig niet geijkt was, hebben we de werkelijk gereden snelheid gecontroleerd met omschreven laser. Als de snelheidsmeter in het dienstvoertuig 160 km/u aangaf, bleek dit volgens de gecontroleerde en geijkte laser daadwerkelijk 152 km/u te zijn. Op deze snelheid (ondanks dat de betrokkene uitlopend was) is deze kennisgeving dan ook opgemaakt.”
10. Volgens de Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het College van procureurs-generaal van 29 november 2011, reg. nr. 2011A023, Stcrt. 22811, in werking getreden op 1 januari 2012, worden niet geijkte boordsnelheidsmeters in beginsel niet gebruikt voor het vaststellen van snelheidsovertredingen. “Voor het vaststellen van snelheidsoverschrijdingen wordt in beginsel alléén een geijkte boordsnelheidsmeter gebruikt. In de uitzonderlijke gevallen dat toch (mede) gebruik wordt gemaakt van een dienstvoertuig waarvan de boordsnelheidsmeter niet werd gecontroleerd / geijkt, moet als volgt worden gehandeld.
De afwijking van de snelheidsmeter in het dienstvoertuig moet zo spoedig mogelijk na de constatering worden bepaald met behulp van geijkte apparatuur. De meetonzekerheid bij de ijking is afhankelijk van de gebruikte ijkapparatuur. De verbalisant neemt in het proces-verbaal op dat hij heeft geconstateerd dat gewerkt is met een niet-geijkte boordsnelheidsmeter. Verder verdient het aanbeveling te vermelden dat hij op grond van zijn ervaring in het verkeer inschat, dat betrokkene / verdachte reed met een snelheid van xx km/h, in elk geval met een snelheid die hoger lag dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid."
11. Het hof stelt vast dat de snelheidsmeting niet heeft plaatsgevonden met een geijkte boordsnelheidsmeter en dat op de onderhavige snelheidsmeting de richtlijnen voor niet geijkte boordsnelheidsmeters van toepassing zijn. De verbalisant heeft verklaard dat is gewerkt met een niet-geijkte boordsnelheidsmeter en voorts blijkt dat de afwijking van de snelheidsmeter in het dienstvoertuig na de meting is bepaald met behulp van een gecontroleerde en geijkte laser, namelijk met de TS005002 Laser Truspeed 12. Het hof stelt vast dat het onder 9. vermelde proces-verbaal voldoet aan de voor die meting geldende voorschriften zoals onder 10. is weergegeven. Het hof ziet in hetgeen de gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de snelheidsmeting. Het hof kan de gemachtigde niet volgen in de veronderstelling dat niet zo spoedig mogelijk na de constatering de afwijking van de snelheidsmeter is geijkt. De datum 7 augustus 2012 van het na het door de gemachtigde ingestelde pro forma beroep aan hem toegezonden zaakoverzicht is - naar hij kennelijk meent - daarvoor niet bepalend. Die datum ligt immers ver na de dagtekening van de inleidende beschikking waarop is uitgegaan van de snelheid zoals na ijking bepaald. Naar de overtuiging van het hof is komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
12. Voor zover de gemachtigde betoogt dat er ten onrechte geen staandehouding heeft plaatsgehad, overweegt het hof als volgt. Artikel 5 van de WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat ingeval zich een reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staandehouding van de bestuurder heeft voorgedaan. Ingeval dienaangaande een verweer wordt gevoerd, zal de rechter daarop een uitdrukkelijke beslissing dienen te geven en zal hij zonodig aan de verbalisant een nadere toelichting dienen te vragen (HR 14 maart 2000, VR 2000,148).
13. De in het zaakoverzicht opgenomen verklaring van de verbalisant houdt in - zo begrijpt het hof - dat de verbalisant over een afstand van vijf kilometer heeft geprobeerd de betrokkene staande te houden en dat hij daar niet in is geslaagd gelet op de verkeersdrukte en de omstandigheid dat de betrokkene bleef uitlopen op de verbalisant. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de verklaring van de verbalisant voldoende dat zich in dit geval geen reële mogelijkheid tot staandehouding heeft voorgedaan. Dat brengt mee dat de onder 1. genoemde beschikking terecht aan de betrokkene, als kentekenhouder, is opgelegd.
14. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de beslissing van de kantonrechter dient te worden vernietigd, nu deze heeft verzuimd de beslissing van de officier van justitie te vernietigen.
15. Het hof zal doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten met vernietiging van de beslissing van de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
16. Het voorgaande leidt ertoe dat het hof zal overgaan tot toekenning van een vergoeding ter zake van de proceshandelingen die in de fase van beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep zijn gemaakt. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter en het indienen van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraag € 487,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 487,- (=2x € 487,- x 0,5).

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 1 oktober 2012;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 487,-.
Dit arrest is gewezen door mr. Dijkstra, in tegenwoordigheid van mr. Dörholt als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.