Beoordeling
1. De gemachtigde van de betrokkene voert in hoger beroep aan dat de officier van justitie ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan zijn verzoek om te worden gehoord. De kantonrechter heeft overwogen dat de betrokkene niet in haar verdediging is geschaad, nu de gemachtigde bij de kantonrechter alsnog de gelegenheid heeft gehad haar zienswijze ter zitting nader mondeling toe te lichten, van welke gelegenheid ook gebruik is gemaakt. De gemachtigde stelt dat de betrokkene door voornoemde gang van zaken wel degelijk in haar verdediging is geschaad.
2. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, van de WAHV moet de officier van justitie de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Hij kan daar van afzien, indien het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is of de betrokkene niet gehoord wil worden (vgl. het destijds geldende artikel 7:17 van de Awb).
3. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in zijn beroepschrift bij de officier van justitie d.d. 10 september 2012 heeft verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld telefonisch te worden gehoord. Voorts heeft de gemachtigde in dat beroepschrift een telefoonnummer vermeld waarop hij is te bereiken. In aanmerking genomen dat in de fase van het beroep bij de officier van justitie het bieden van gelegenheid voor het horen van de betrokkene het uitgangspunt is, heeft de gemachtigde aldus voldoende kenbaar gemaakt dat hij wenste te worden gehoord door de officier van justitie. De officier van justitie heeft - zonder enige overweging aan dit verzoek te wijden - van het horen afgezien en het beroep ongegrond verklaard.
4. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie het beroep abusievelijk ongegrond heeft verklaard, nu er sprake is van een kennelijk ongegrond beroep. Derhalve mocht de officier van justitie het horen van de gemachtigde achterwege laten, aldus de advocaat-generaal.
5. Anders dan de advocaat-generaal meent, kan hetgeen de gemachtigde in het inleidende beroepschrift heeft aangevoerd, te weten de betwisting van de gedraging, niet gelden als een kennelijk ongegrond beroep. Daarvan is slechts dan sprake indien uit het beroepschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ervan ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarvan is geen sprake. De officier van justitie heeft er ten onrechte van afgezien om de gemachtigde te horen.
6. Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel door het orgaan dat op het beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
7. Het horen in administratief beroep dient een aantal belangen. In de totstandkomings-geschiedenis van de Awb is, voor zover hier van belang, erop gewezen dat het horen ertoe kan dienen om degene die niet goed in staat is om zijn bezwaren schriftelijk te verwoorden, de gelegenheid te bieden de bezwaren mondeling toe te lichten, om nadere informatie van het overheidsorgaan te krijgen en verder om door uitwisseling van informatie en standpunten het vertrouwen van de burger in de overheid - ook als hij geen gelijk krijgt - te versterken.
8. Niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in deze zaak niet in deze met het horen gediende belangen is geschaad. De officier van justitie heeft in de fase van het administratief beroep ook niet een zodanige compensatie geboden dat geoordeeld zou kunnen worden dat, ondanks de schending van de hoorplicht, van benadeling geen sprake is. Het hof merkt in dit verband op dat de officier van justitie in het kader van de rechtsbescherming op grond van de WAHV een eigen relevante positie heeft en, anders dan de kantonrechter, ook op doelmatigheidsgronden sanctiebeschikkingen kan wijzigen of ongedaan maken, terwijl bovendien de kantonrechter eerst na voorafgaande zekerheidstelling aan de inhoudelijke bezwaren kan toekomen.
9. Gelet op het voorgaande doet zich de uitzondering van artikel 6:22 van de Awb niet voor, zodat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan worden gelaten. De kantonrechter heeft het tegen die beslissing gerichte beroep dan ook ten onrechte ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en beoordelen of de onderliggende sanctiebeschikking in stand kan blijven.
10. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “parkeren op een gelegenheid voor onmiddellijk laden en lossen van goederen”, welke gedraging zou zijn verricht op 31 juli 2012 om 20.06 uur op de Sonnevillelunet te Maastricht met het voertuig met het kenteken [kenteken].
11. Namens de betrokkene wordt aangevoerd dat er ten tijde van de gedraging sprake was van laden en lossen. De betrokkene was bezig met het afgeven van haar laptop bij de Paradigit te Maastricht. De lange wachttijd heeft ervoor gezorgd dat zij ongeveer tien minuten later weer terug was gekeerd bij haar voertuig. Gelet op de omvangrijke doos waarin de laptop zich bevond, is de gemachtigde van mening dat de betrokkene gerechtigd was haar voertuig - waarvan zij de alarmlichten in werking had gesteld - ter plaatse neer te zetten.
12. Deze gedraging betreft een overtreding van het bepaalde in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder f, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), dat inhoudt:
“1. De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren: (…)
f. op een gelegenheid bestemd voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen.”
13. Artikel 1 van het RVV 1990 verstaat onder parkeren:
“Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.”
14. Onder onmiddellijk laden of lossen van goederen dient te worden verstaan het onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is (HR 12 mei 1999, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, ECLI:NL:HR:1999:AA2760). Het dient dan te gaan om goederen die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kunnen worden opgehaald of gebracht (HR 10 juni 1975, LJN:AJ4297). 15. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“10 min. (het hof leest: minuten) geen laad/losactiviteit.”
16. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van parkeren in de zin van artikel 1 van het RVV 1990. Het hof gaat hierbij uit van de verklaring van de verbalisant dat hij ruim tien minuten geen laad-/losactiviteiten heeft waargenomen. De tijd die aldus verstreken is, is langer dan de tijd die nodig is voor het onmiddellijk laden en/of lossen van goederen. Daar komt nog bij dat een laptop niet aangemerkt kan worden als een goed van enige omvang of gewicht die niet of bezwaarlijk anders dan per voertuig ter plaatse kan worden gebracht. Gelet op het voorgaande staat naar het oordeel van het hof vast dat de onder 10. vermelde gedraging is verricht. Derhalve zal het hof het beroep gericht tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaren.
17. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie worden vernietigd, bestaat er aanleiding tot vergoeding van deze proceskosten. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het bijwonen van de zitting bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een nadere toelichting op het beroep. Aan het indienen van een beroepschrift en aan het bijwonen van de zitting dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 487,- (voor beroepschriften ingediend voor
1 januari 2015 zoals te dezen het geval). Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 852,25 (3,5 x € 487,- x 0,5).
18. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist het hof als volgt.