ECLI:NL:GHARL:2015:9148

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 december 2015
Publicatiedatum
2 december 2015
Zaaknummer
WAHV 200.150.524
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Van Schuijlenburg
  • mr. Samplonius
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoorplicht en overmacht in bestuursrechtelijke sanctiezaken

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 december 2015, staat de hoorplicht van de officier van justitie centraal. De betrokkene had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die zijn beroep tegen een administratieve sanctie ongegrond had verklaard. De gemachtigde van de betrokkene verzocht om gehoord te worden, maar dit verzoek werd gedaan na het verstrijken van de beroepstermijn. De officier van justitie besloot desondanks om van het horen af te zien, wat leidde tot de schending van de hoorplicht. Het hof oordeelde dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kon blijven, omdat de betrokkene tijdig had aangegeven gehoord te willen worden, ook al was dit verzoek na de termijn gedaan. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep van de betrokkene gegrond.

Daarnaast werd er een beroep op overmacht gedaan door de gemachtigde van de betrokkene, die stelde dat het voertuig wegens een defect op het trottoir was geparkeerd. Het hof oordeelde echter dat dit beroep niet voldoende was onderbouwd en dat de sanctie terecht was opgelegd. De betrokkene had niet aangetoond dat hij onder de gegeven omstandigheden niet anders had kunnen handelen. De sanctie van € 85,- voor het niet gebruiken van de rijbaan werd gehandhaafd.

Het hof besloot ook dat de advocaat-generaal de proceskosten van de betrokkene moest vergoeden, omdat de eerdere beslissingen vernietigd werden. De kosten werden vastgesteld op € 608,75, gebaseerd op de verrichte proceshandelingen. Het arrest werd uitgesproken door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier.

Uitspraak

WAHV 200.150.524
2 december 2015
CJIB 162525688
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Limburg
van 20 maart 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats],
voor wie als gemachtigde optreedt M.J.M. Bergers,
kantoorhoudende te Maastricht.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van de betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal heeft een reactie gegeven op de nadere toelichting op het beroep.

Beoordeling

1. De gemachtigde van de betrokkene stelt zich op het standpunt dat de officier van justitie ten onrechte voorbij is gegaan aan het verzoek om gehoord te worden.
2. De advocaat-generaal voert aan dat een verzoek om te worden gehoord dient te worden gedaan binnen de beroepstermijn. Nu dat verzoek in onderhavige zaak is gedaan na afloop van de beroepstermijn, mocht de officier van justitie van het horen afzien, aldus de advocaat-generaal.
3. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, WAHV moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van het bepaalde in artikel 7:17, aanhef en onder c, van de Awb worden afgezien, indien de indiener heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
4. Het hof heeft in vaste rechtspraak geoordeeld (onder meer bij arrest van 26 maart 2003, WAHV 02/01144, ECLI:NL:GHLEE:2003:AF7658, te raadplegen via www.rechtspraak.nl) dat in het kader van de procedure in WAHV-zaken een redelijke uitleg van artikel 7:17, aanhef en onder c, van de Awb meebrengt dat wanneer op een verzoek om aan te geven of men wil worden gehoord niet wordt gereageerd, dit door de officier van justitie mag worden beschouwd als een verklaring dat de indiener van het beroepschrift geen gebruik wil maken van het recht te worden gehoord. Het is het hof ambtshalve bekend dat een inleidende beschikking in dit verband als standaardtekst bevat: "Wenst u een mondelinge toelichting te geven op uw beroep? Dan kunt u hierom verzoeken in uw beroepschrift. Vermeld dan ook een telefoonnummer waarop u overdag bereikbaar bent."
5. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de gemachtigde bij brief van 5 augustus 2012 beroep heeft ingesteld tegen de inleidende beschikking d.d. 2 juli 2012. In dit beroepschrift, dat beroepsgronden bevat, wordt niet verzocht om te worden gehoord. Bij faxbericht van 26 september 2012 wordt dat verzoek wel door de gemachtigde gedaan. Vervolgens heeft de officier van justitie op 16 november 2012 op het beroep beslist. De officier van justitie heeft - zonder enige overweging aan voornoemd verzoek te wijden - van het horen afgezien en het beroep ongegrond verklaard.
6. Het hof is van oordeel dat de officier van justitie in onderhavige zaak niet van het horen mocht afzien. Daartoe overweegt het hof dat de enkele omstandigheid dat niet binnen de beroepstermijn verzocht wordt om te worden gehoord, niet meebrengt dat de betrokkene geacht wordt geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord en daarop niet meer kan terugkomen door, voordat de officier van justitie op het beroep beslist, alsnog te verzoeken om te worden gehoord. Dat de standaardtekst op de inleidende beschikking anders zou kunnen worden verstaan, doet daar niet aan af. Nu de gemachtigde van de betrokkene ruim voordat de officier van justitie op het beroep heeft beslist te kennen heeft gegeven dat hij gehoord wil worden, had de officier van justitie de omstandigheid dat het verzoek niet binnen de beroepstermijn is gedaan, niet mogen beschouwen als een verklaring dat de indiener van het beroep geen gebruik wil maken van het recht te worden gehoord.
7. Gelet hierop en nu ook overigens geen grond aanwezig is om van het horen af te zien, is het hof van oordeel dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. De kantonrechter heeft het tegen die beslissing gerichte beroep dan ook ten onrechte ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaren, die beslissing vernietigen en beoordelen of de onderliggende sanctiebeschikking in stand kan blijven.
8. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 85,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een motorvoertuig niet de rijbaan gebruiken (bijv. laten stilstaan op een trottoir/voetpad etc.)”, welke gedraging zou zijn verricht op 19 juni 2012 om 15.06 uur Achter de Molens te Maastricht met het voertuig met het kenteken [kenteken].
9. Namens de betrokkene wordt aangevoerd dat het voertuig met voornoemd kenteken ten tijde van de gedraging defect was en om die reden op het trottoir was geplaatst. Hierbij waren de alarmlichten van het voertuig in werking gesteld. De betrokkene heeft er destijds bewust voor gekozen het voertuig niet op de rijbaan te laten staan, omdat de desbetreffende straat dermate smal is dat dit tot een algehele blokkade zou leiden. Gelet op het voorgaande is de gemachtigde van mening dat de inleidende beschikking vernietigd dient te worden.
10. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
11. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB - zakelijk weergegeven - in dat het voertuig met het kenteken [kenteken] met vier wielen op het trottoir was geplaatst.
12. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene de gedraging niet ontkent, is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
13. Het hof begrijpt het standpunt van de gemachtigde van de betrokkene als een beroep op overmacht. Aan een dergelijk beroep dient tenminste de eis te worden gesteld dat feiten of omstandigheden worden aangevoerd op grond waarvan aannemelijk kan worden dat de betrokkene onder de gegeven omstandigheden niet anders heeft kunnen handelen dan hij heeft gedaan. Nu het gestelde defect aan het voertuig op geen enkele wijze is toegelicht en onderbouwd, heeft de gemachtigde niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van de gedraging sprake was van een overmachtsituatie. Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding de sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie matigen.
14. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie worden vernietigd, bestaat er aanleiding tot vergoeding van de in beroep bij de kantonrechter en in hoger beroep gemaakte proceskosten. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het indienen van een hoger beroepschrift en het indienen van een andere toelichting op het beroep. Aan het indienen van een beroepschrift dient één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraagt € 487,- (voor beroepschriften ingediend voor 1 januari 2015 zoals te dezen het geval). Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 608,75 (2,5 x € 487,- x 0,5).
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist het hof als volgt.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 16 november 2012;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 608,75.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Samplonius als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.