Uitspraak
van 1 december 2015
appelante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
[appellant 1] ,
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
beoogd overnemende partij aan de zijde van appellante,
hierna:
[appellant 2],
advocaat: mr. H.J. Ligtenbarg, kantoorhoudend te Velp,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
Plus Retail,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
Plus Retail vordert, met gelijktijdige hervatting van de procedure met [appellant 2] als appellant. [appellant 2] heeft ter rolle van 4 augustus 2015 eveneens een akte, met gelijkluidende inhoud, genomen.
3.De beoordeling in het incident
Tussen partijen is een geschil ontstaan over het bestaan van een overeenkomst met betrekking tot een marketing campagne. Plus Retail heeft [appellant 1] gedagvaard en - kort gezegd - betaling van een bedrag van € 892.500,- van [appellant 1] gevorderd. [appellant 1] heeft daarop een reconventionele vordering ingesteld, strekkende tot veroordeling van Plus Retail tot betaling van een bedrag van € 131.196,- aan haar.
In het eindvonnis van 1 augustus 2012 heeft de rechtbank de vorderingen van Plus Retail in conventie afgewezen, terwijl Plus Retail in reconventie is veroordeeld aan [appellant 1] een bedrag van € 28.359,- te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. [appellant 1] heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Plus Retail. De cessie levert naar de mening van [appellant 1] grond op voor schorsing van de onderhavige procedure nu de betrekking tussen [appellant 1] en Plus Retail als gevolg hiervan is opgehouden te bestaan. Dat is ingevolge artikel 225 lid 1 sub c Rv een grond voor schorsing van het geding.
" [appellant 1] heeft haar vordering op Plus Retail B.V. bij overeenkomst van oktober 2009, welke is geregistreerd bij de Belastingdienst op 6 januari 2010, verpand aan [appellant 2] Holding voor al hetgeen [appellant 2] Holding te vorderen heeft en/of zal krijgen van [appellant 1] ;(…)[appellant 2] Holding heeft per datum schuldsanering een opeisbare vordering van € op [appellant 1] en [appellant 2] Holding wenst voor deze vordering haar pandrecht op de vordering op Plus Retail B.V. uit te oefenen;(…)[appellant 2] wenst de vordering op Plus Retail B.V. in eigendom te verkrijgen;(…)Partijen hebben overeenstemming bereikt over een afwijkende wijze van executie als bedoeld in artikel 3:251 BW en hun afspraken schriftelijk wensen vast te leggen;(…)Artikel 1 Executie1.1 [appellant 1] en de Bewindvoerder enerzijds en Pandhouder[hof: [appellant 2] Holding B.V.]
anderzijds komen hierbij overeen dat de aan Pandhouder verpande vordering van [appellant 1] op Plus Retail B.V. bij wijze van afwijkende wijze van executie in de zin van artikel 3:251 BW wordt geëxecuteerd op de wijze en onder voorwaarden als vastgelegd in deze overeenkomst.1.2 Pandhouder verkoopt en levert hierbij als executerend pandhouder aan Koper[hof: [appellant 2] ],
terwijl Koper van Pandhouder in genoemde hoedanigheid koopt en in volle en vrije eigendom aanneemt de in artikel 2.1 omschreven vordering van [appellant 1] op Plus Retail B.V., voor een koopsom van € nader te noemen de Koopsom."
Nu [appellant 1] de akte waarbij het pandrecht is gevestigd niet in het geding heeft gebracht, valt thans niet na te gaan of, zoals in de akte van cessie is weergegeven, de vordering op
Plus Retail in oktober 2009 inderdaad rechtsgeldig aan [appellant 2] Holding B.V. is verpand. [appellant 1] zal daarom worden opgedragen om bij akte alsnog aan te tonen dat zij haar vordering op Plus Retail rechtsgeldig aan [appellant 2] Holding B.V. heeft verpand.
(op 22 april 2014) op grond van artikel 3:248 lid 1 BW bevoegd was het aan haar verpande goed (de vordering op Plus Retail) te verkopen. Op grond van artikel 3:251 lid 2 BW stond het [appellant 2] en [appellant 1] daarbij vrij een (van artikel 3:250 BW) afwijkende wijze van verkoop overeen te komen, hetgeen zij blijkens artikel 1.1 van de akte van cessie ook zijn overeengekomen. Aldus was [appellant 2] Holding B.V. bevoegd de aan haar verpande vordering op Plus Retail aan [appellant 2] te cederen, welke cessie blijkens overgelegde akte in juli 2014 heeft plaatsgevonden. Voor zover Plus Retail het voorgaande in twijfel trekt, gaat het hof aan haar (in zoverre niet nader onderbouwde) stelling voorbij.
dinsdag 15 december 2015voor akte aan de zijde van [appellant 1] zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.4,