ECLI:NL:GHARL:2015:9116

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2015
Publicatiedatum
1 december 2015
Zaaknummer
200.174.360/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing en hervatting van de procedure in een civiele zaak tussen een eenmanszaak en een groothandel

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 1 december 2015 een arrest gewezen in een incident tot schorsing en hervatting van de procedure. De zaak betreft een geschil tussen [appellant 1], een eenmanszaak die zich bezighoudt met promotionele activiteiten, en Plus Retail B.V., een groothandel in levensmiddelen. Plus Retail had [appellant 1] gedagvaard voor een bedrag van € 892.500,-, waarop [appellant 1] een reconventionele vordering heeft ingesteld van € 131.196,-. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van Plus Retail afgewezen en [appellant 1] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Plus Retail.

[appellant 1] heeft in het incident aangevoerd dat zij haar vordering op Plus Retail heeft gecedeerd aan [appellant 2], en verzocht om schorsing van de procedure. Plus Retail betwistte de rechtsgeldigheid van de cessie en stelde dat de schorsing in strijd was met de goede procesorde. Het hof overweegt dat, indien de cessie rechtsgeldig is, schorsing en hervatting van de procedure noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de vordering niet meer kan worden toegewezen aan de oorspronkelijke eisende partij. Het hof heeft de zaak aangehouden voor een akte van [appellant 1] om de rechtsgeldigheid van de cessie aan te tonen.

De beslissing van het hof houdt in dat, afhankelijk van de uitkomst van de akte, de vordering tot schorsing en hervatting kan worden toegewezen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere behandeling en houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.174.360/01
(zaaknummer rechtbank Assen 74937 / HA ZA 09-656)
arrestin het incident tot schorsing ex artikel 225 Rv en tot hervatting ex artikel 227 Rv
van 1 december 2015
in de zaak van
[appellant 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
appelante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna:
[appellant 1] ,
advocaat: mr. A.K. Bolt, kantoorhoudend te Rhoden,
alsmede:
[appellant 2],
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
beoogd overnemende partij aan de zijde van appellante,
hierna:
[appellant 2],
advocaat: mr. H.J. Ligtenbarg, kantoorhoudend te Velp,
tegen
Plus Retail B.V.,
gevestigd te De Bilt,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
hierna:
Plus Retail,
advocaat: mr. A.M.A. Canta, kantoorhoudend te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 16 februari 2011 en 1 augustus 2012 van de toenmalige rechtbank Assen (hierna: de rechtbank).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij exploot van 29 oktober 2012 is door [appellant 1] hoger beroep ingesteld van voornoemde vonnissen met dagvaarding van Plus Retail tegen de zitting van 4 juni 2013.
2.2
Vervolgens is de zaak, geregistreerd onder zaaknummer 200.127.780/01, verwezen naar de rol van 20 augustus 2013 voor het nemen van de memorie van grieven. Hierna is de zaak meerdere malen aangehouden voor het nemen van deze memorie, de laatste maal ambtshalve peremptoir. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van 16 december 2014 voor ambtshalve peremptoir royement. [appellant 1] heeft ook ter rolle van 16 december 2014 geen memorie van grieven genomen.
2.3
Nadat Plus Retail [appellant 1] door middel van toezending van een brief van 21 juli 2015 peremptoir heeft gesteld, is ter rolle van 4 augustus 2015 de zaak door Plus Retail heropend onder het in de aanhef van dit arrest vermelde zaaknummer.
2.4
Op de roldatum 4 augustus 2015 heeft [appellant 1] een incidentele akte tot schorsing en hervatting van de procedure met wijziging van de procespartij (met producties) genomen, in welke akte [appellant 1] - kort gezegd - schorsing van de procedure tussen [appellant 1] en
Plus Retail vordert, met gelijktijdige hervatting van de procedure met [appellant 2] als appellant. [appellant 2] heeft ter rolle van 4 augustus 2015 eveneens een akte, met gelijkluidende inhoud, genomen.
2.5
Bij brief van 11 augustus 2015 heeft de rolraadsheer mr. Ligtenbarg geschreven dat alvorens een eventuele wijziging van procespartij plaats zou kunnen vinden, Plus Retail zich uit dient te laten over de schorsing als zodanig en dat de zaak daartoe naar de rol van 18 augustus 2015 zal worden verwezen.
2.6
Ter rolle van 18 augustus 2015 heeft Plus Retail een antwoordakte wijziging procespartij genomen.
2.7
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in incident overgelegd en heeft het hof arrest in incident bepaald.

3.De beoordeling in het incident

3.1
Het gaat in deze zaak - voor zover in het kader van dit incident relevant - om het volgende. Plus Retail is een groothandel voor levensmiddelen en aanverwante artikelen. [appellant 1] exploiteerde een eenmanszaak die zich bezighield met onder andere de verzorging van promotionele activiteiten voor de detailhandel.
Tussen partijen is een geschil ontstaan over het bestaan van een overeenkomst met betrekking tot een marketing campagne. Plus Retail heeft [appellant 1] gedagvaard en - kort gezegd - betaling van een bedrag van € 892.500,- van [appellant 1] gevorderd. [appellant 1] heeft daarop een reconventionele vordering ingesteld, strekkende tot veroordeling van Plus Retail tot betaling van een bedrag van € 131.196,- aan haar.
In het eindvonnis van 1 augustus 2012 heeft de rechtbank de vorderingen van Plus Retail in conventie afgewezen, terwijl Plus Retail in reconventie is veroordeeld aan [appellant 1] een bedrag van € 28.359,- te betalen, te vermeerderen met rente en kosten. [appellant 1] heeft van dit vonnis hoger beroep ingesteld.
3.2
[appellant 1] voert in dit incident aan dat zij haar vordering op Plus Retail aan [appellant 2] heeft gecedeerd. Van de cessie is bij brief van 29 juli 2015 mededeling gedaan aan
Plus Retail. De cessie levert naar de mening van [appellant 1] grond op voor schorsing van de onderhavige procedure nu de betrekking tussen [appellant 1] en Plus Retail als gevolg hiervan is opgehouden te bestaan. Dat is ingevolge artikel 225 lid 1 sub c Rv een grond voor schorsing van het geding.
3.3
Plus Retail betwist dat de cessie rechtsgeldig heeft plaatsgevonden. Zij stelt daartoe dat in de akte van cessie is opgenomen dat [appellant 1] de vordering op Plus Retail bij overeenkomst van oktober 2009 heeft verpand aan [appellant 2] Holding B.V. Nadat [appellant 1] op 22 april 2014 kennelijk is toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) heeft [appellant 2] Holding B.V. de verpande vordering bij wijze van afwijkende wijze van executie in juli 2014 gecedeerd aan [appellant 2] . Uit de overgelegde stukken kan echter niet worden afgeleid dat [appellant 2] Holding B.V. daadwerkelijk een pandrecht heeft verkregen en dit pandrecht vervolgens ook heeft ingeroepen. Plus Retail betwist daarom dat dat [appellant 2] Holding B.V. bevoegd was de vordering aan [appellant 2] over te dragen. Reeds om die reden dient het verzoek tot schorsing te worden afgewezen, aldus Plus Retail. Voorts is het verzoek tot schorsing en hervatting naar de mening van Plus Retail in strijd met de goede procesorde.
3.4
Het hof overweegt als volgt. In de door [appellant 1] overgelegde akte van cessie zijn de volgende passages opgenomen:
" [appellant 1] heeft haar vordering op Plus Retail B.V. bij overeenkomst van oktober 2009, welke is geregistreerd bij de Belastingdienst op 6 januari 2010, verpand aan [appellant 2] Holding voor al hetgeen [appellant 2] Holding te vorderen heeft en/of zal krijgen van [appellant 1] ;(…)[appellant 2] Holding heeft per datum schuldsanering een opeisbare vordering van € op [appellant 1] en [appellant 2] Holding wenst voor deze vordering haar pandrecht op de vordering op Plus Retail B.V. uit te oefenen;(…)[appellant 2] wenst de vordering op Plus Retail B.V. in eigendom te verkrijgen;(…)Partijen hebben overeenstemming bereikt over een afwijkende wijze van executie als bedoeld in artikel 3:251 BW en hun afspraken schriftelijk wensen vast te leggen;(…)Artikel 1 Executie1.1 [appellant 1] en de Bewindvoerder enerzijds en Pandhouder[hof: [appellant 2] Holding B.V.]
anderzijds komen hierbij overeen dat de aan Pandhouder verpande vordering van [appellant 1] op Plus Retail B.V. bij wijze van afwijkende wijze van executie in de zin van artikel 3:251 BW wordt geëxecuteerd op de wijze en onder voorwaarden als vastgelegd in deze overeenkomst.1.2 Pandhouder verkoopt en levert hierbij als executerend pandhouder aan Koper[hof: [appellant 2] ],
terwijl Koper van Pandhouder in genoemde hoedanigheid koopt en in volle en vrije eigendom aanneemt de in artikel 2.1 omschreven vordering van [appellant 1] op Plus Retail B.V., voor een koopsom van € nader te noemen de Koopsom."
3.5
Anders dan [appellant 1] in haar akte wijziging procespartij stelt, blijkt uit de akte van cessie dat niet [appellant 1] maar [appellant 2] Holding B.V. de vordering op Plus Retail aan [appellant 2] heeft gecedeerd. Deze cessie is blijkens de akte voorafgegaan door de vestiging van een (stil) pandrecht op de vordering op Plus Retail ten behoeve van [appellant 2] Holding B.V. Op grond van het bepaalde in artikel 3:237 lid 1 BW dient een dergelijk pandrecht te worden gevestigd bij authentieke of geregistreerde onderhandse akte. Plus Retail betwist dat [appellant 2] Holding B.V. in oktober 2009 daadwerkelijk een pandrecht heeft verkregen.
Nu [appellant 1] de akte waarbij het pandrecht is gevestigd niet in het geding heeft gebracht, valt thans niet na te gaan of, zoals in de akte van cessie is weergegeven, de vordering op
Plus Retail in oktober 2009 inderdaad rechtsgeldig aan [appellant 2] Holding B.V. is verpand. [appellant 1] zal daarom worden opgedragen om bij akte alsnog aan te tonen dat zij haar vordering op Plus Retail rechtsgeldig aan [appellant 2] Holding B.V. heeft verpand.
3.6
Voorshands uitgaande van de rechtsgeldige verpanding van de vordering aan [appellant 2] Holding B.V., overweegt het hof reeds thans dat [appellant 2] Holding B.V. op het moment dat [appellant 1] werd toegelaten tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen
(op 22 april 2014) op grond van artikel 3:248 lid 1 BW bevoegd was het aan haar verpande goed (de vordering op Plus Retail) te verkopen. Op grond van artikel 3:251 lid 2 BW stond het [appellant 2] en [appellant 1] daarbij vrij een (van artikel 3:250 BW) afwijkende wijze van verkoop overeen te komen, hetgeen zij blijkens artikel 1.1 van de akte van cessie ook zijn overeengekomen. Aldus was [appellant 2] Holding B.V. bevoegd de aan haar verpande vordering op Plus Retail aan [appellant 2] te cederen, welke cessie blijkens overgelegde akte in juli 2014 heeft plaatsgevonden. Voor zover Plus Retail het voorgaande in twijfel trekt, gaat het hof aan haar (in zoverre niet nader onderbouwde) stelling voorbij.
3.7
Voor zover Plus Retail zich voorts op het standpunt heeft gesteld dat schorsing en hervatting in strijd is met de goede procesorde overweegt het hof het volgende. Uitgaande van de rechtsgeldige verpanding van de vordering op Plus Retail aan [appellant 2] Holding B.V., dient te worden voorkomen dat die vordering - indien en voor zover deze in hoger beroep standhoudt - niet meer kan worden toegewezen aan de oorspronkelijke eisende partij, [appellant 1] , omdat deze niet meer de schuldeiser is. Eveneens moet worden voorkomen dat [appellant 2] een nieuwe procedure moet aanspannen om tot incasso van de door hem verkregen vordering te kunnen komen. Gelet op deze - ook thans nog bestaande - belangen, handelt [appellant 1] naar het oordeel van het hof met het opwerpen van het onderhavige incident niet in strijd met de goede procesorde. Wel mag van [appellant 1] en [appellant 2] worden verwacht dat zij hun stellingen ten aanzien van de overdracht van de vordering duidelijk uiteenzetten en met bewijsstukken staven. Het mag niet zo zijn dat er een geding in dit geding gevoerd moet worden om de positie van [appellant 2] duidelijk te krijgen; daartegen verzetten zich de belangen van Plus Retail.
3.8
Het hof overweegt in dit verband voorts dat de eventuele overname en voortzetting van de procedure door [appellant 2] uiteraard enkel betrekking kan hebben op de vordering die aan hem gecedeerd is, zijnde de vordering van [appellant 1] op Plus Retail zoals zij in eerste aanleg in reconventie heeft ingesteld. De eventuele overname van de procedure blijft dan ook tot deze vordering beperkt. Dat heeft tot gevolg dat [appellant 1] procespartij zal blijven ter zake van de vordering welke in eerste aanleg door Plus Retail in conventie is ingesteld en die door de rechtbank in haar vonnis van 1 augustus 2012 is afgewezen. Voor zover Plus Retail tegen die beslissing incidenteel appel in wenst te stellen, blijft [appellant 1] derhalve haar wederpartij.
3.9
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, indien zal blijken dat de verpanding van de vordering aan [appellant 2] Holding B.V. rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, de vordering tot schorsing en hervatting van de procedure voor toewijzing in aanmerking komt voor zover de procedure betrekking heeft op de oorspronkelijke reconventionele vordering van [appellant 1] op Plus Retail.
3.1
Het hof overweegt tot slot dat, voor zover Plus Retail heeft gesteld dat het opwerpen van het onderhavige incident enkel is ingegeven door de wens de peremptoirstelling (zie hiervoor onder rechtsoverweging 2.3.) te omzeilen en (ook) om die reden in strijd is met de goede procesorde, de rolraadsheer reeds bij de voornoemde brief van 11 augustus 2015 heeft aangegeven dat de omstandigheid dat [appellant 2] de vordering op Plus Retail aan zich heeft laten cederen, hem geen recht geeft op een volledige nieuwe termijn voor de memorie van grieven, doch dat er veeleer reden bestaat aan te knopen bij artikel 6.3 van het Landelijk Procesreglement. In het geval de schorsing en hervatting zal worden toegewezen, zal [appellant 2] derhalve nog vier weken de tijd hebben om een memorie van grieven te nemen, doch wel in de stand Akte Niet Dienen aangezegd. Gelet op het inmiddels verstreken tijdsverloop ziet het hof aanleiding om die termijn thans tot veertien dagen te beperken.
3.11
In afwachting van de hiervoor onder rechtsoverweging 3.4 omschreven akte zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. Indien die akte wederom vragen openlaat omtrent de overdracht van de vordering zal het hof daaraan de gevolgtrekking kunnen verbinden dat geen sprake is van overname van de procedure.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
in het incident
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 15 december 2015voor akte aan de zijde van [appellant 1] zoals bedoeld in rechtsoverweging 3.4,
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. L. Groefsema en mr. D.H. de Witte, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 1 december 2015.