5.6Bij de vraag of een som ineens nodig is, en zo ja hoe hoog deze dient te zijn om de kosten van [minderjarige] tot haar 21ste te kunnen voldoen, neemt het hof de navolgende omstandigheden (die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken zijn komen vast te staan) in aanmerking:
- [verzoekster] heeft in de loop van de procedure uiteindelijk voldoende gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de behoefte van [minderjarige] in 2008 op grond van het netto gezinsinkomen en de uitgangspunten van de Expertgroep Alimentatienormen circa € 780,- per maand bedroeg. Wettelijk geïndexeerd naar 2015 is de behoefte € 876,52 per maand.
- [verzoekster] en erflater zijn in 2008 een alimentatiebedrag van € 250,- per maand overeengekomen. [verzoekster] achtte zich in 2008 kennelijk in staat om met haar eigen inkomen en een bijdrage van € 250,- per maand de kosten van [minderjarige] voldoende te kunnen dekken. Met het overlijden van erflater op 24 mei 2013 is een einde gekomen aan de alimentatiebijdrage van € 250,- per maand.
- Niet weersproken is de stelling van [verzoekster] dat haar inkomen in 2008 circa € 33.000,- bruto op jaarbasis bedroeg en dat zij in dat jaar aanspraak had op een bedrag van circa € 2.900,- ter zake kinderkortingen.
- [verzoekster] heeft in deze procedure voldoende nader onderbouwd dat na 2008 tot het overlijden van erflater sprake is geweest van een substantiële vermindering van haar inkomen, bestaande uit de winst uit haar onderneming en haar WIA-uitkering.
- [verzoekster] heeft ondanks de grote terugval in inkomen in de jaren voorafgaand aan het overlijden van erflater op [sterfdag] 2013 er voor gekozen geen verhoging van de bijdrage te verzoeken. Naar haar zeggen om de verstandhouding niet te laten verslechteren. De bijdrage zou derhalve, indien de erflater in leven was gebleven, onveranderd € 250,- per maand hebben bedragen.
- De levensstandaard van [verzoekster] en [minderjarige] moet in de periode voorafgaand aan het overlijden van erflater beduidend lager zijn geweest dan de levensstandaard die zij gewend waren toen zij nog met erflater in gezinsverband leefden.
- Sedert het overlijden van erflater is het inkomen van [verzoekster] - thans 57 jaar oud - verder gedaald naar inmiddels een inkomen op ongeveer bijstandsniveau. Er bestaat geen concreet uitzicht op verbetering van haar financiële positie binnen afzienbare tijd.
- In 2013 en 2014 heeft [verzoekster] ter zake kinderkortingen een bedrag van circa € 250,- per maand ontvangen en geen KGB.
- Sedert 2015 heeft [verzoekster] aanspraak op een totaal KGB van € 350,- per maand, hetgeen haar draagkracht positief beïnvloedt.
- Sedert het overlijden van erflater ontvangt [minderjarige] (de tot 1 juli 2013 ontvangen halfwezenuitkering weggedacht) van twee instanties wezenpensioenuitkeringen. Niet weersproken is de stelling van [verzoekster] dat de uitkeringen van Nationale Nederlanden tesamen € 60,84 netto per maand bedragen en dat de uitkering van Ahold Pensioenfonds € 19,25 netto per maand bedraagt.
- Te verwachten is dat de kosten van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] ten opzichte van haar huidige kosten zullen toenemen naarmate zij ouder wordt. Zij gaat inmiddels naar de middelbare school en zal daarna waarschijnlijk nog een vervolgopleiding gaan volgen tot voorbij de leeftijd van 21 jaar.
- [minderjarige]’s erfdeel, dat ¼ deel van de nalatenschap bedraagt, is onder bewind gesteld tot zij de 21-jarige leeftijd heeft bereikt, en is na het te gelde maken op een geblokkeerde rekening met BEM-clausule geplaatst. Erflater heeft in het testament de wens geuit dat het onder bewind gestelde kapitaal zoveel mogelijk in stand blijft en pas aan [minderjarige] wordt uitgekeerd nadat het bewind is geëindigd. [minderjarige] zal dus in beginsel pas vanaf haar 21ste over haar erfdeel kunnen beschikken.