ECLI:NL:GHARL:2015:906

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
200.097.395-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijging door bevrijdende verjaring en bewijs van bezit gedurende 20 jaar

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om de vraag of de appellanten, [appellant 1], [appellant 2] en [appellant 3], door middel van bevrijdende verjaring eigendom hebben verkregen van een strook grond. De zaak is ontstaan uit een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De appellanten stelden dat zij gedurende een periode van twintig jaar openlijk en ondubbelzinnig als bezitters van de grond hebben opgetreden, terwijl de gemeente Tytsjerksteradiel, als geïntimeerde, dit betwistte. Het hof heeft in een tussenarrest van 31 december 2013 de appellanten opgedragen om feiten en omstandigheden te bewijzen die hun stelling ondersteunen.

Tijdens de getuigenverhoren op 13 maart en 10 april 2014 zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder [getuige 7], die verklaarde over de eigendomsoverdracht van de woonark en de grond. De gemeente heeft geen gebruik gemaakt van haar recht op contra-enquête. De appellanten hebben notariële akten overgelegd die de eigendom van de woonark en de grond documenteren, en het hof heeft vastgesteld dat [appellant 2] sinds 9 september 1994 economisch eigenaar is van de woonark.

Het hof heeft de appellanten in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de consequenties van de overgelegde notariële akten voor hun bewijsvoering. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij het hof de appellanten de kans biedt om hun standpunt verder te onderbouwen. De beslissing van het hof is op 10 februari 2015 openbaar uitgesproken, waarbij het hof de zaak naar de rol verwees om de appellanten in de gelegenheid te stellen hun bewijsvoering aan te vullen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.097.395/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden 102314 / HA ZA 10-101)
arrest van de eerste kamer van 10 februari 2015
in de zaak van

1.[appellant 1],

gevestigd te [plaats],
hierna:
de vennootschap,

2. [appellant 2],

wonende te [plaats],
hierna:
[appellant 2],

3. [appellant 3],

wonende te [plaats],
hierna:
[appellant 3],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten],
advocaat: mr. I. Grijpma, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
Gemeente Tytsjerksteradiel,
gevestigd te Burgum,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. M. Bauman, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 31 december 2013 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Ingevolge het vermelde tussenarrest hebben op 13 maart 2014 en 10 april 2014 getuigenverhoren plaatsgevonden. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.
1.2
Daarna hebben [appellanten] een memorie na enquête genomen en heeft de gemeente een antwoordmemorie na enquête genomen, waarbij de gemeente de producties 16 en 17 in het geding heeft gebracht.
1.3
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1
Bij voormeld tussenarrest is aan [appellanten] opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit onmiskenbaar blijkt dat [appellant 2] en/of [appellant 3] gedurende een periode van twintig jaar voorafgaand aan de ontvangst van de brief van de gemeente van 16 maart 2009 openlijk en ondubbelzinnig als bezitters van de strook grond zijn opgetreden.
2.2
[appellanten] hebben [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4], [getuige 5], [getuige 6], [getuige 7] (de broer van [appellant 2]) en [getuige 8] als getuigen doen horen. De gemeente heeft geen gebruik gemaakt van haar recht op contra-enquête.
2.3
[getuige 7] voornoemd heeft onder meer het volgende verklaard:
"
Op vragen van mr. Bauman antwoord ik:
In 1995 is mijn moeder overleden en in 2005 is mijn vader overleden. In 1999 is de woonboot vervangen door de nieuwe woonboot. Deze jaartallen zijn na veel gepuzzel door iedereen aanwezig in de zaal tot stand gekomen. De gebeurtenissen en de volgorde kan ik mij nog wel goed herinneren, maar de jaartallen heb ik niet paraat. Toen mijn moeder ziek werd hebben mijn ouders besloten om de boot aan ons te schenken en dat is ook gebeurd."
2.4
Naar aanleiding van genoemde getuigenverklaring van [getuige 7] heeft de gemeente [appellanten] gevraagd om een kopie van de door [getuige 7] bedoelde schenkingsakte. [appellanten] hebben vervolgens de kopieën van twee notariële akten aan de gemeente overhandigd. De gemeente heeft deze stukken als productie 16 en 17 bij antwoordmemorie na enquête overgelegd, te weten:
- de op 9 september 1994 verleden notariële akte, waarbij de vader van [appellant 2] de woonark, gelegen nabij het [adres 1] en de [adres 2] te [plaats], het perceel grond kadastraal bekend [perceel] en het onverdeeld een/vierde gedeelte in een ander perceel grond aldaar in economische eigendom heeft geleverd aan [appellant 2] en zijn broer, [getuige 7] voornoemd, ieder voor de onverdeelde helft. In deze akte is ten behoeve van de ouders van [appellant 2] het recht van vruchtgebruik van de woonark en van (het aandeel in) de genoemde percelen grond gevestigd.
- de op 28 september 2005 verleden akte van verdeling/levering, waarbij de genoemde woonark en (het aandeel in) de genoemde percelen grond zijn toegedeeld aan [appellant 2].
2.5
Het hof overweegt dat uit deze notariële akten blijkt dat [appellant 2] sinds 9 september 1994 economisch (mede-)eigenaar is van de woonark en dat zijn ouders sindsdien van de woonark het recht van vruchtgebruik hadden, alsmede dat [appellant 2] na het overlijden van vader op 28 september 2005 juridisch eigenaar van de woonark is geworden. Vast staat dat [appellant 2] eerst bij zijn vader in de woonark heeft gewoond, dat [appellant 3] in 1985 bij hen is ingetrokken en dat [appellant 2] en [appellant 3] na hun huwelijk in mei 1989 aldaar zijn blijven wonen (rechtsoverweging 3.3 van voormeld tussenarrest van 31 december 2013).
2.6
De in de vorige rechtsoverweging genoemde omstandigheden wijzen er voorshands op dat [appellant 2] en [appellant 3] tot 9 september 1994 bij de ouders van [appellant 2]
inwoonden die sinds 1965 de bij
hunwoonark gelegen strook grond in gebruik hadden, zodat [appellant 2] en [appellant 3] (in elk geval) tot 9 september 1994 de strook grond niet
voor zichzelfhebben gehouden.
2.7
Het hof zal [appellanten], aan wie deze notariële akten bekend zijn, in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over de consequenties van deze stukken voor het bewijs van hun stelling dat zij de strook grond gedurende een periode van twintig jaar voorafgaand aan de ontvangst van de brief van de gemeente van 16 maart 2009 in bezit hebben gehad.
2.8
In afwachting van de door [appellanten] te nemen akte houdt het hof iedere verdere uitspraak aan.

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de rol van
dinsdag 10 maart 2015teneinde [appellanten] in de gelegenheid te stellen bij akte zich uit te laten zoals hiervoor onder 2.7 overwogen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. K.M. Makkinga, mr. I. Tubben en mr. R.Ch. Verschuur en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 februari 2015.