ECLI:NL:GHARL:2015:8979

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
21-006022-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van witwassen, diefstal in vereniging en deelname aan criminele organisatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder gewoontewitwassen, diefstal in vereniging en deelname aan een criminele organisatie. Het hof heeft vastgesteld dat de bewijsvoering voor de beschuldigingen onvoldoende was. Ten aanzien van het witwassen kon niet worden aangetoond dat de goederen die de verdachte had ingeleverd, afkomstig waren uit misdrijf. De persoonsregistratie van de inkoopfirma was niet waterdicht, waardoor het niet mogelijk was om met zekerheid vast te stellen dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij het witwassen van sieraden en goud. De verklaring van de verdachte over de herkomst van de goederen werd door het hof niet als onaannemelijk beschouwd.

Wat betreft de diefstal in vereniging, was het bewijs uitsluitend gebaseerd op herkenningen door verbalisanten, maar de kwaliteit van de camerabeelden was onvoldoende om de herkenning betrouwbaar te achten. Het hof concludeerde dat er geen concrete aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij de diefstal. Tot slot werd ook de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie verworpen, omdat er geen bewijs was voor een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband dat gericht was op het plegen van misdrijven. Het hof sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en gelastte de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006022-14
Uitspraak d.d.: 26 oktober 2015
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 3 oktober 2014 met parketnummer 08-900013-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [1973] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 maart 2015, 12 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door haar raadsvrouw, mr. J.O.A.N. de Vries, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1 primair:zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 22 augustus 2013, in de gemeente Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte en/of een van haar mededaders,
-
- één of meer geldbedrag(en) (in totaal een bedrag van ongeveer 17.566,98, althans enig geldbedrag), en/of
-
- een of meer sieraden en/of goud en/of zilver en/of munten, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat geldbedrag(en) en/of sieraden, gebruik gemaakt,

terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of sieraden en/of goud en/of zilver en/of munten -onmiddelijk of middelijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

1 subsidiair:zij op een of meer verschillende tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 22 augustus 2013, in de gemeente Enschede, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens)
- één of meer geldbedrag(en) (in totaal een bedrag van ongeveer 17.566,98, althans enig geldbedrag), en/of
- een of meer sieraden en/of goud en/of zilver en/of munten, heeft/hebben verworven, voorhanden heeft/hebben gehad, heeft/hebben overgedragen en/of omgezet, althans van die/dat geldbedrag(en) en/of sieraden en/of goud en/of zilver en/of munten gebruik heeft/hebben gemaakt,

terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of sieraden -onmiddelijk of middelijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf; (Zaakdossier 33)

2:zij op of omstreeks 15 december 2012 te Antwerpen (België) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 5.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s); (Zaakdossier 34)
3:zij in of omstreeks 1 januari 2011 tot en met 22 augustus 2013 te gemeente Enschede en/of elders in Nederland en/of Duitsland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande onder meer uit [mededader 1] en/of [mededader 2] en/of [mededader 3] en/of [mededader 4] en/of [mededader 5] en/of [mededader 6] en/of [mededader 7] en/of [mededader 8] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: - gekwalificeerde diefstal zoals bedoeld in artikel 311 Wetboek van Strafrecht, en/of - gewoontewitwassen en/of witwassen zoals bedoeld in (de) artikel(en) 420ter en/of 420bis Wetboek van Strafrecht; (Zaakdossier 37)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Voorwaardelijke verzoeken

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof verzocht om aanhouding van de zaak teneinde een handschriftonderzoek te laten verrichten. Voorts wenst de verdediging [mededader 2] als getuige te (doen) horen. De verdediging wenst deze getuige te horen omdat hij het standpunt van verdachte omtrent de herkomst van de door haar ingeleverde sieraden kan bevestigen.
Het hof zal, toetsend aan het noodzaakcriterium, de verzoeken afwijzen. Gelet op de hierna te nemen beslissing acht het hof een handschriftonderzoek en het horen van deze getuige niet noodzakelijk.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Witwassen
De advocaat-generaal heeft gesteld dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode frequent sieraden en goud heeft ingeleverd, die van misdrijf afkomstig zijn, zodat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft gesteld dat verdachte een aannemelijke verklaring heeft afgelegd omtrent de herkomst van de sierraden en het goud, namelijk de door haar ontvangen bruidsschat en erfenissen. Uit het dossier blijkt nergens dat verdachte gestolen goederen heeft verkocht, dan wel dat verdachte daar wetenschap van had. Bovendien was de persoonsregistratie van het bedrijf aan wie verdachte wel eens goud en sierraden verkocht niet waterdicht.
Uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte meerdere malen sieraden en goud heeft verkocht aan de firma [firma] in Enschede. De persoonsregistratie van deze firma was echter, blijkens de verklaringen van de gebroeders [firma] , niet waterdicht. Dit betekent dat niet zonder meer als vaststaand kan worden aangenomen dat degene die in het register als verkoper van sieraden en/of goud staat vermeld ook (telkens) de werkelijke aanbieder was. Als gevolg hiervan kan niet worden vastgesteld hoe vaak verdachte sieraden en/of goud heeft ingeleverd, en wat de totale waarde hiervan is geweest. Verdachte heeft daarnaast een verklaring afgelegd omtrent de herkomst van de door haar ingeleverde goederen, welke verklaring het hof niet zonder meer onaannemelijk acht. Deze verklaring wordt ook niet weersproken door de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, nu geen van de door verdachte verkochte goederen aan een concreet strafbaar feit kan worden gekoppeld. Nu het hof, op grond van de vorenstaande vastgestelde feiten en omstandigheden niet kan concluderen dat het niet anders kan zijn dan dat de sieraden die en/of het goud dat verdachte is ingeleverd uit enig misdrijf afkomstig zijn, dient verdachte te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde (gewoonte)witwassen.
Diefstal in vereniging
Op 15 december 2012 werd aangeefster aangesproken door een vrouw met een grote bril met zwart montuur, grijze kleding en een grijze sjaal en muts. Volgens aangeefster zei deze vrouw dat zij een enquête kwam afnemen voor 65-plussers, waarop aangeefster de vrouw binnenliet. Even later kwam er een tweede vrouw binnen, waarvan de vrouw met bril zei dat dit een collega van haar was. Van beide vrouwen zijn beeldopnames gemaakt van beveiligingscamera’s in en rond het pand aan [adres] te Antwerpen. Op de camerabeelden is tevens te zien dat een derde persoon, een man, het pand via de voordeur betreedt. Achteraf blijkt uit een kistje op de eerste verdieping € 5.000,- te zijn gestolen.
Door de politie Antwerpen is een aandachtsvestiging opgesteld, waarin een aantal foto’s van de verdachten zijn opgenomen. Op 3 juni 2013 heeft verbalisant [verbalisant 1] , deel uitmakend van het onderzoeksteam, deze aandachtsvestiging onder ogen gekregen en aan de hand van de daarin opgenomen foto’s verdachte herkend. Op 3 juni 2013 hebben verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] eveneens de aandachtsvestiging onder ogen gekregen. Aan de hand van de foto’s hebben ook zij verdachte herkend. Verdachte ontkent dat zij het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Bij de politie heeft zij verklaard dat zij zich niet herkent op de verschillende afdrukken van de camerabeelden.
Het hof stelt vast dat het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd, uitsluitend is gebaseerd op de door de verbalisanten gerelateerde herkenningen van verdachte. Het hof stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen en de bewijskracht daarvan. Dit geldt te meer indien deze herkenningen het enige bewijsmiddel zijn die de betrokkenheid van een verdachte bij de ten laste gelegde feiten kunnen aantonen. Er bestaat bij het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de oprechtheid van de verbalisanten, die hebben verklaard op de afdrukken van de camerabeelden verdachte zonder twijfel te herkennen. Bij de beoordeling van het bewijs is echter van doorslaggevend belang of deze herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van een herkenning aan de hand van (camera)afbeeldingen is onder meer van belang in hoeverre op deze afbeeldingen voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn.
Of hiervan sprake is hangt af van de kwaliteit van de afbeeldingen en de mate van zichtbaarheid van persoonskenmerken op die afbeeldingen. Daarnaast is ook van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie de waarnemer de door hem herkende persoon eerder heeft gezien.
Het hof stelt vast dat een groot aantal van de afdrukken van de camerabeelden zodanig onscherp is, dat herkenning wordt bemoeilijkt. De eigen waarneming van het hof is dat de persoon die zichtbaar is op de beeldafdrukken gelijkenissen vertoont met het uiterlijk van verdachte zoals te zien is op de politiefoto. Bij gebrek aan op de afbeeldingen herkenbare, specifieke onderscheidende persoonskenmerken is echter niet met zekerheid vast te stellen dat het ook (telkens) daadwerkelijk verdachte betreft. Het voorgaande maakt dat de door de verbalisanten gedane herkenningen het hof in onvoldoende mate overtuigen als zijnde betrouwbaar. In dit verband stelt het hof ook vast dat verbalisant [verbalisant 1] verdachte niet persoonlijk kende, maar dat hij zijn herkenning baseert op politiefoto’s die binnen het onderzoeksteam circuleerden.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Criminele organisatie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat het onder 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De verdediging heeft gesteld dat er geen sprake was van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband. Verdachte en een groot deel van de vermeende andere leden van de criminele organisatie zijn familie van elkaar en hadden in dat verband veelvuldig contact. Dit betekent echter niet dat reeds sprake is van een criminele organisatie indien meerdere leden van een familie strafbare feiten met elkaar plegen. Dat vereist een samenwerkingsverband van voldoende structuur en duurzaamheid om te kunnen spreken van een organisatie in de betekenis die daaraan in de rechtspraak over artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is gegeven. Hiervan was echter geen sprake. Daarnaast heeft verdachte geen aandeel gehad in, dan wel ondersteunende gedragingen verricht die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de vermeende organisatie.
Het hof merkt op dat voor het aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht deelnemen in de zin van die bepaling de navolgende componenten van belang zijn.
Onder een criminele organisatie wordt verstaan een samenwerkingsverband tussen meerdere personen met een zekere duurzaamheid en structuur, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij hoeft het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond van de organisatie te zijn. Een zeker bestendigheid is vereist, maar het gaat niet zover dat vereist is dat de samenstelling van het samenwerkingsverband telkens dezelfde is. Het oogmerk van de criminele organisatie dient gericht te zijn op het plegen van misdrijven. Als bewijs voor het bestaan van het oogmerk van de organisatie kunnen (mede) dienen de misdrijven die zijn gepleegd en het duurzaam en/of gestructureerde karakter van de samenwerking.
Volgens bestendige rechtspraak is van deelneming aan een criminele organisatie sprake indien een persoon behoort tot de organisatie en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunende gedragingen heeft verricht die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voor deelname aan de criminele organisatie is niet vereist dat een betrokkene deelneemt aan de misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht. Evenmin is vereist dat een betrokkene samenwerkt of bekend is met alle personen die deel uitmaken van een organisatie. Ten aanzien van de rol van een betrokkene geldt voorts dat een betrokkene in zijn algemeenheid moet weten, in de zin van voorwaardelijk opzet, dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Een betrokkene hoeft echter niet enige vorm van opzet te hebben gehad op concrete door de criminele organisatie beoogde misdrijven.
Voor een familieverband geldt in het algemeen dat zijn sociale structuur en de verhoudingen tussen de leden onderling, op een aantal punten overeenkomsten vertonen met de hierboven genoemde, in eerdere jurisprudentie strafrechtelijk relevant beoordeelde, aspecten van een organisatie. Dit betekent echter niet dat om die reden reeds sprake is van een criminele organisatie indien meerdere leden van een familie tezamen misdrijven plegen
Nu het hof verdachte zal vrijspreken van het haar onder 1 tenlastegelegde (gewoonte)witwassen, de haar onder 2 tenlastegelegde diefstal in vereniging en het dossier geen
concreteaanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de vermeende criminele organisatie, in het bijzonder dat verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, zal het hof verdachte vrijspreken van het onder 3 tenlastegelegde.

Beslag

De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goederen behoren aan verdachte toe. Nu verdachte van de haar tenlastegelegde feiten zal worden vrijgesproken, is het hof van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen goederen terug aan de verdachte dienen te worden gegeven.

BESLISSING

Het hof:
Wijst af het verzoek tot het laten verrichten van een handschriftonderzoek
Wijst af het verzoek tot het horen van getuigen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
€ 1.150,00;
de in beslag genomen sieraden, te weten
o twee (2) oorsieraden;
o twee (2) oorringen;
o een (1) zwart horloge;
o een (1) goudkleurige ring;
o twee (2) goudkleurige kettingen.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. A.B.A.P.M. Ficq en mr. J.W. Rijkers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.M. van der Waerden, griffier,
en op 26 oktober 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Ficq is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen