ECLI:NL:GHARL:2015:8887

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
200.175.910/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid door ontbreken van gronden in beroepschrift

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, waarin werd verklaard dat een besluit van de Vereniging van Eigenaren 'De Swaen' om het bestuur decharge te verlenen nietig was. De appellant heeft op 24 juli 2015 de VvE gedagvaard en op 26 augustus 2015 een hoger beroepschrift ingediend, maar zonder de benodigde gronden. Het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is omdat het beroepschrift niet voldeed aan de eisen van de wet, die voorschrijft dat gronden van beroep in het beroepschrift moeten worden opgenomen. De advocaat van de appellant, mr. J.H. Linstra, heeft geprobeerd het gebrek te herstellen, maar het hof heeft geoordeeld dat hij bewust het beroepschrift zonder gronden heeft ingediend, wat niet in overeenstemming is met de wettelijke vereisten. Het hof heeft geen gelegenheid geboden om de gronden alsnog in te dienen, omdat de appellant zelf het verkeerde procesinleidende stuk had gekozen en dit niet correct heeft hersteld. De beslissing van het hof is dat de appellant niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep en dat hij de kosten van de procedure moet vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer 200.175.910/01
(zaaknummer rechtbank 3943128 EJ VERZ 15-87)
beschikking van 24 november 2015
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen:
[appellant],
advocaat: mr. J.H. Linstra, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
Vereniging van Eigenaren 'De Swaen',
gevestigd te Wildervank,
geïntimeerde,
hierna te noemen:
VvE De Swaen,
advocaat: mr. B.M.B. Gruppen, kantoorhoudende te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 30 juni 2015 is voor recht verklaard dat het op de vergadering van 12 februari 2015 genomen besluit om aan het bestuur decharge te verlenen nietig is, en is het verzoek van [appellant] tot vernietiging van andere besluiten op de voet van art. 5:130 BW afgewezen, onder compensatie van de proceskosten.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellant] heeft VvE De Swaen op 24 juli 2015 gedagvaard tegen de rolzitting van
15 september 2015 en meegedeeld dat hij in hoger beroep komt van de hiervoor bedoelde beschikking van 30 juni 2015. In het petitum vordert [appellant] dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, die beschikking op nader aan te voeren gronden vernietigt en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken alsnog toewijst met veroordeling van VvE De Swaen in de kosten van beide instanties.
2.2
Op 26 augustus 2015 is ter griffie ingekomen een hoger beroepschrift waarin [appellant] , onder bijvoeging van een kopie van de onder 2.1 bedoelde dagvaarding, stelt dat hij op 24 juli 2015 tijdig in hoger beroep is gekomen van de beschikking van 30 juni 2015 en dat dit beroepschrift alsnog wordt ingediend omdat de wet voorschrijft dat hoger beroep van
een beschikking bij beroepschrift ter griffie dient te geschieden.
In dit beroepschrift verzoekt [appellant] vernietiging van de beschikking van 30 juni 2015 met uitzondering van de verklaring voor recht en alsnog gehele toewijzing van het verzochte.
Onder verwijzing naar de korte appeltermijn en het feit dat verweerder tijdig in kennis is gesteld van het hoger beroep, verzoekt [appellant] hem ontvankelijk te verklaren en hem een termijn te geven voor het indienen en aanvullen van de gronden van het beroepschrift.
2.3
Bij brief van 1 september 2015 aan mr. Linstra heeft de griffier ontvangst van het beroepschrift op 26 augustus 2015 bevestigd en meegedeeld dat enkele stukken, waaronder het proces-verbaal van de zitting op 28 april 2015, ontbreken. Na ontvangst daarvan wordt de zaak pas verder in behandeling genomen.
Aan mr. Gruppen is dezelfde dag een brief met dezelfde strekking verstuurd.
2.4
Op 28 september 2015 heeft mr. Linstra de ontbrekende stukken toegestuurd, met uitzondering van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, dat hij nog niet van de rechtbank had ontvangen. Bij brief van 8 oktober 2015 heeft mr. Linstra het ontbrekende proces-verbaal toegestuurd.
2.5
Op 2 oktober 2015 heeft de griffier de advocaten meegedeeld dat het verweerschrift van VvE De Swaen uiterlijk 10 november 2015 ontvangen moet zijn.
Mr. Linstra heeft vervolgens gevraagd hem eerst een termijn te geven voor het indienen van appelgronden.
2.6
Bij brief van 6 oktober 2015 heeft het hof aan mr. Linstra, met afschrift aan mr. Gruppen, bericht dat het hof de ontvankelijkheid ambtshalve moet toetsen en dat daaromtrent twee vragen zijn gerezen, gelet op het feit dat art. 5:130 lid 3 BW bepaalt dat hoger beroep slechts kan worden ingesteld binnen een maand na dagtekening van de eindbeschikking.
Mr. Linstra diende zich uit te laten over de ontvankelijkheid, nu in rekestzaken hoger beroep wordt ingesteld door indiening ter griffie, terwijl het hoger beroepschrift eerst op 26 augustus 2015 ter griffie is ontvangen. Voorts schrijft art. 278 lid 1 Rv in samenhang met art. 359 Rv op straffe van niet-ontvankelijkheid voor dat het appelschrift de gronden van beroep moet bevatten, hetgeen niet het geval is.
2.7
In zijn brief van 19 oktober 2015 heeft mr. Linstra de vragen beantwoord, waarna mr. Gruppen op 26 oktober 2015 heeft gereageerd.

3.De beoordeling

3.1
Volgens mr. Linstra is zijn kantoor enkele dagen voor het verstrijken van de beroepstermijn op 30 juli 2015 ingeschakeld voor het instellen van hoger beroep. Vervolgens heeft mr. Linstra daartoe opdracht gegeven, maar na terugkeer van zijn vakantie zag hij dat dit bij dagvaarding in plaats van verzoekschrift was gebeurd. Om dit gebrek zo spoedig mogelijk te herstellen heeft hij alsnog het hoger beroepschrift ingediend, maar bewust zonder de gronden omdat dit teveel tijd in beslag zou nemen gezien de aard en omvang van de procedure. Het beroepschrift zou dan nog veel later zijn ingediend en de werkzaamheden zouden, bij niet-ontvankelijkverklaring wegens indiening buiten de beroepstermijn, voor niets zijn geweest.
3.2
Mr. Linstra wijst er voorts op dat de rechter ambtshalve de spoorwissel van art. 69 Rv moet toepassen en gelegenheid zou moeten geven voor het aanvoeren van de gronden, zulks mede gelet op de korte appeltermijn, die een uitzondering op art. 359 Rv rechtvaardigt. Aan de ratio van de korte beroepstermijn is door de appeldagvaarding voldaan.
3.3
Mr. Gruppen stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep met de dagvaarding van 24 juli 2015 wel tijdig aanhangig is gemaakt, en dat appellant zijn verzuim voor de rolzitting van 15 september 2015 zelf heeft hersteld door het indienen van het beroepschrift, zodat het hof art. 69 Rv niet meer behoefde toe te passen voor het stellen van een nadere termijn om de procedure alsnog correct in te leiden. Appellant heeft voldoende tijd gehad om de gronden van beroep aan te vullen nu meer dan een maand is verstreken tussen het uitbrengen van de dagvaarding en indiening van het hoger beroepschrift. Onder verwijzing naar de uitspraak van hof Amsterdam van 1 juli 2004 (ECLI:NL:GHAM:2004:AR4510) betoogt mr. Gruppen dat sprake is van misbruik van procesrecht, zonder daarmee te willen stellen dat in de onderhavige zaak ook sprake is van een bewuste procestactiek om de beroepstermijn te sauveren teneinde extra tijd te creëren voor het formuleren van de beroepsgronden.
3.4
Het hof overweegt als volgt. Met de wisselbepaling van art. 69 Rv is deformalisering van het burgerlijk procesrecht beoogd, zodat een verkeerd procesinleidend stuk niet meer tot fatale gevolgen leidt. De wetgever heeft zich gerealiseerd dat misbruik mogelijk was door bij dagvaarding in hoger beroep te komen van een beschikking, zodat niet terstond de gronden vermeld hoeven te worden. De Nota naar aanleiding van het verslag vermeldt:
"De rechter kan tegen deze vorm van misbruik van procesrecht optreden door de appellant de mogelijkheid van aanvulling van de gronden te ontzeggen, waardoor het hoger beroep vrijwel kansloos wordt. Met betrekking tot professionele rechtshelpers hebben wij er in de memorie van toelichting nog op gewezen dat wij ervan uitgaan dat zij het in strijd met hun beroepseer zullen achten zich te bezondigen aan een dergelijk in het oog springende noodgreep.”(TK 1999–2000, 26 855, nr. 5, p. 40).
3.5
Mr. Linstra stelt niet uitdrukkelijk dat hij, bij het geven van de opdracht om appel in te stellen, zelf meende dat dit bij dagvaarding moest geschieden en dat hij pas na zijn vakantie tot de ontdekking kwam dat hij een fout heeft gemaakt bij het geven van de opdracht om appel in te stellen zonder instructies te geven over de aan te voeren gronden. Maar ook als het hof er veronderstellenderwijze van uitgaat dat geen sprake is geweest van misbruik zoals in de vorige overweging bedoeld, dan nog is er geen reden om mr. Linstra een nadere gelegenheid te geven voor het indienen van de gronden voor beroep.
Mr. Linstra heeft immers zelf ontdekt dat hij het verkeerde spoor had gekozen en hij heeft vervolgens alsnog welbewust een beroepschrift ingediend zonder gronden. Daarmee heeft hij de kans om de verkeerd gestarte appelprocedure in het goede spoor te krijgen willens en wetens niet op de juiste wijze benut, nu een beroepschrift immers de gronden moet bevatten. Naar het oordeel van het hof is art. 69 Rv bedoeld om gelegenheid te bieden tot herstel van een onjuist procesinleidend stuk (de foute start). Artikel 69 Rv strekt er niet toe om, nadat van de in deze bepaling bedoelde herstelmogelijkheid gebruik is gemaakt, gebreken in dat laatstgenoemde stuk te herstellen. Evenals het geval zou zijn geweest als de appelprocedure direct door het juiste inleidende stuk zou zijn gestart, dient dat stuk te worden getoetst aan de daaraan in de wet gestelde eisen, hetgeen in de onderhavige zaak dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens het ontbreken van gronden in het beroepschrift.
3.6
Het hof zal, gelet op het voorgaande, mr. Linstra geen gelegenheid geven om, na de door hemzelf reeds uitgevoerde wisseling van spoor, te voldoen aan de inhoudelijke eisen die aan een beroepschrift worden gesteld door alsnog een termijn te geven voor het indienen van de gronden voor beroep.
De beroepstermijn van een maand is overigens niet zodanig kort, dat het reeds daarom gerechtvaardigd zou zijn beroep in te stellen op nader aan te geven gronden.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat aan [appellant] geen nadere termijn toekomt om zijn beroepschrift aan te vullen;
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van
VvE De Swaen vastgesteld op nihil aan griffierecht en € 447,- voor salaris advocaat (0,5 punt tarief II).
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E.L. Fikkers, mr. J.H. Kuiper en mr. G. van Rijssen
en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 november 2015.