ECLI:NL:GHARL:2015:8880

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
1483-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • A. de Witt
  • M. Fuhler
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na voorwaardelijk sepot in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Overijssel. De rechtbank had eerder op 3 juni 2015 een verzoek van verzoekster afgewezen om vergoeding uit 's Rijks kas voor gemaakte kosten voor haar raadsman in een strafzaak. Verzoekster, die niet aanwezig was, had een vergoeding van € 121,- gevraagd voor de kosten die zij had gemaakt in verband met haar verdediging. De rechtbank oordeelde dat de billijkheid aan toewijzing van het verzoek in de weg stond, omdat verzoekster door haar eigen handelen het strafrechtelijk onderzoek had afgeroepen.

Het hof heeft de zaak behandeld in openbare raadkamer op 11 november 2015, waar de advocaat-generaal en de advocaat van verzoekster aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat verzoekster op 10 juni 2014 als verdachte was verhoord in verband met de verdenking van belediging, maar dat de officier van justitie op 21 juni 2014 had besloten om niet tot vervolging over te gaan, onder de voorwaarde dat verzoekster zich gedurende een proeftijd van zes maanden niet aan strafbare feiten zou schuldig maken. Deze proeftijd eindigde op 26 december 2014 zonder dat verzoekster de voorwaarden had overtreden.

Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een strafzaak die onmiskenbaar had geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel, zoals vereist door artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De advocaat-generaal stelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de gronden van billijkheid zich verzetten tegen het toekennen van een vergoeding, aangezien de strafzaak was geseponeerd om opportuniteitsredenen. Het hof bevestigde het oordeel van de rechtbank en wees het hoger beroep af, waardoor verzoekster geen schadevergoeding ontving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
LOCATIE LEEUWARDEN
Beschikking d.d. 25 november 2015 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, meervoudige raadkamer, op het hoger beroep tegen een beschikking ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering d.d. 3 juni 2015 van de rechtbank Overijssel op een verzoek van:

[verzoekster] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
niet verschenen. Wel verschenen is de advocaat van verzoeker mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.

De beschikking waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voormelde beschikking het verzoek afgewezen.

De inhoud van het verzoek

Verzoekster vraagt vergoeding uit 's Rijks kas voor gemaakte kosten voor de raadsman in een strafzaak tegen haar ten bedrage van € 121,-.
Voorts vraagt verzoekster een vergoeding voor de gemaakte kosten voor de indiening en de behandeling van het verzoekschrift.

De ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verzoekster is blijkens akte d.d. 11 juni 2015 op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde beschikking in hoger beroep gekomen.

De behandeling in raadkamer

Het hof heeft in openbare raadkamer van 11 november 2015 gehoord de advocaat-generaal alsmede de advocaat van verzoekster.
Voorts heeft het hof gezien de stukken, waaronder het verzoekschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken.

De beoordeling van het verzoek

Uit het onderzoek in openbare raadkamer is - voor zover hier van belang - het hof het navolgende gebleken:
- Verzoekster is op 10 juni 2014 als verdachte verhoord op het politiebureau in verband met de verdenking van belediging.
- Deze strafzaak is ingeschreven onder parketnummer 08-134166-14.
- De officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland heeft verzoekster bij schrijven van 21 juni 2014 er van kennis gegeven dat zij ter zake van dit feit niet vervolgd zal worden onder de voorwaarde dat zij zich gedurende de proeftijd van 6 maanden, ingaande op de dag van uitreiking van deze kennisgeving, niet aan enig strafbaar feit schuldig zal maken dan wel op andere wijze zal misdragen.
- In deze kennisgeving staat voorts dat de grondslag van het voorwaardelijk sepot is gelegen in het feit dat de benadeelde voldoende schadeloos is gesteld.
- Deze kennisgeving is op 26 juni 2014 uitgereikt aan de moeder van verzoekster.
- De proeftijd is verstreken op 26 december 2014 zonder dat verzoekster de voorwaarden heeft overtreden.
- De zaak tegen verzoekster is derhalve geëindigd in de zin van artikel 591a Sv.
- Verzoekster heeft het verzoek op de voorgeschreven wijze en tijdig ingediend.
De rechtbank heeft, zoals hiervoor vermeld, het verzoek afgewezen en daarbij geoordeeld dat dat de billijkheid aan toewijzing van het verzoek in de weg staat, nu verzoekster door haar eigen handelen het strafrechtelijk onderzoek over zichzelf heeft afgeroepen.
Namens verzoekster is betoogd dat de rechtbank het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat er gelet op het (voorwaardelijk) sepot sprake is van een strafzaak die is geëindigd zonder opleggen van straf of maatregel, zoals artikel 591a Sv vereist
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat dat de rechtbank een juiste beslissing heeft genomen; de gronden van billijkheid verzetten zich tegen het toekennen van een vergoeding, nu de strafzaak tegen verzoekster om opportuniteitsredenen is geseponeerd.
Het hof overweegt als volgt. Bij de stukken van het geding bevindt zich de reactie van de officier van justitie d.d. 9 februari 2015 op het onderhavige verzoekschrift. Hierin staat dat verzoekster niet is vervolgd, omdat het openbaar ministerie van oordeel is dat de verhouding met de benadeelde/aangeefster in deze zaak inmiddels was hersteld (sepotcode 70). Naar het oordeel van het hof volgt hieruit dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een zaak die onmiskenbaar zou hebben geleid tot het niet opleggen van een straf of maatregel. Mede in aanmerking genomen dat dit zijn bevestiging vindt in het (straf)dossier van verzoekster, is het hof van oordeel dat er geen gronden van billijkheid zijn voor het toekennen van een kostenvergoeding aan verzoekster. Gelet hierop is het hof van oordeel dat de rechtbank het onderhavige verzoek terecht heeft afgewezen. Het hof zal het hoger beroep dan ook afwijzen.

De beschikking

Het hof:
wijst het hoger beroep af.
Aldus gegeven door mr. Van Schuijlenburg, als voorzitter, mrs. De Witt en Fuhler, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier voornoemd.