ECLI:NL:GHARL:2015:8851

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
200.132.751
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over eigendom van appartementsrechten tussen familieleden met betrekking tot onroerend goed en huurpenningen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een geschil over de eigendom van verschillende appartementsrechten tussen [appellante] en [geïntimeerden], die familieleden zijn. [appellante] heeft in eerste aanleg vorderingen ingesteld tegen [geïntimeerden] met betrekking tot de ontruiming van woningen en inzage in financiële gegevens. De rechtbank heeft op 3 april 2013 in het vonnis geoordeeld dat [geïntimeerde 1] niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen en dat de vorderingen van [appellante] deels werden toegewezen. [appellante] heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij onder andere vorderde dat het hof zou verklaren dat er geen rechtsverhouding bestond die [geïntimeerden] het recht gaf om de woningen te beheren of te verhuren. Het hof heeft de grieven van [appellante] beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor haar stelling dat zij volwaardig eigenaar was van de woningen. Het hof oordeelde dat de constructie van eigendom een schijnconstructie was, opgezet om bijstandsregels te ontduiken. De vorderingen van [appellante] werden afgewezen, en het hof heeft de zaak aangehouden voor nadere inlichtingen en een comparitie van partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.132.751
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 325499)
arrest van 24 november 2015
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.A. Geuze,
tegen:

1.[geïntimeerde 1],

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. H.P. Verheyen.
Appellante zal hierna [appellante] worden genoemd. Geïntimeerde sub 1 zal hierna [geïntimeerde 1], geïntimeerde sub 2 [geïntimeerde 2] en geïntimeerden gezamenlijk zullen [geïntimeerden] worden genoemd.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep wordt verwezen naar het tussenarrest van dit hof van 29 oktober 2013. In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 10 december 2013. Het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven tevens houdende wijziging en vermeerdering van eis (met producties),
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in het incidenteel hoger beroep tevens wijziging van eis (met producties),
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep (met producties),
- de akte uitlating producties, akte overlegging producties en akte vermeerdering eis van [geïntimeerden]
1.3
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis van 3 april 2013.
2.2
Het gaat in deze zaak, samengevat, om het volgende. [appellante] en [geïntimeerde 2] zijn de dochter en zoon van [geïntimeerde 1]. [geïntimeerde 1] heeft panden gekocht en op naam van zijn kinderen gezet in het bijzonder op de naam van [appellante], omdat zij het enige gezinslid was met een regelmatig inkomen. De hypotheken waarmee de woningen zijn gefinancierd, kwamen ook op naam van de kinderen te staan. Bij notariële akte van levering van 20 februari 1990 is aan [appellante] het appartementsrecht met betrekking tot de woning [adres 1] te [woonplaats] geleverd en een hypotheek gevestigd ten laste van [appellante]. Bij notariële akte van levering van 11 januari 1994 is het appartementsrecht met betrekking tot de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] aan [appellante] en [geïntimeerde 2] geleverd. Ten laste van hen is een hypotheek op dit appartementsrecht gevestigd. Bij notariële akte van 10 april 2003 is het appartementsrecht met betrekking tot de woning aan de [adres 3] te [woonplaats] door [geïntimeerde 1] en zijn vrouw, de moeder van [appellante] en [geïntimeerde 2], geleverd aan [appellante]. Ook op die woning kwam een hypotheek ten laste van [appellante] te rusten. [geïntimeerde 1] heeft de woningen aan derden verhuurd. Uit de huuropbrengsten zijn met betrekking tot deze onroerende zaken de belastingaanslagen, aflossing en rentebetalingen op de hypotheekkosten en de energiekosten (grotendeels) voldaan. [geïntimeerde 1] woont met zijn vrouw in de woning aan de [adres 4] te [woonplaats]. Tussen de woning [adres 3] en [adres 4] heeft van 1997 tot 1 juni 2013 een verbinding (opening in de tussenmuur) bestaan. Tot in 2008, [appellante] was toen 38 jaar oud, woonde [appellante] in het ouderlijk huis.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
[appellante] heeft in eerste aanleg in conventie, na wijziging van eis, gevorderd:
I. [geïntimeerden] te veroordelen om de woningen aan de [adres 1] en de [adres 3] te [woonplaats] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en ontruimd te houden, onder afgifte van de sleutels die de toegang tot de woningen verschaffen ter algehele vrije beschikking te stellen, met machtiging van [appellante] om de ontruiming zelf, desnoods met behulp van de sterke arm van politie en justitie te bewerkstelligen op kosten van [geïntimeerden] indien zij in gebreke blijven aan de inhoud van het vonnis te voldoen;
II. [geïntimeerden] te verplichten aan [appellante] alle gewenste inlichtingen te geven over en inzage te geven in alle bankafschriften en overige administratieve bescheiden met betrekking tot geïnde huurpenningen van de woningen aan de [adres 1] en de [adres 3] te [woonplaats], op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat [geïntimeerden] na betekening van het vonnis in gebreke blijven aan het vonnis te voldoen;
III. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen de schade te vergoeden aan [appellante] ter grootte van de onrechtmatig ontvangen huurpenningen ten aanzien van de woningen aan de [adres 1] en de [adres 3] te [woonplaats] en [geïntimeerden] te veroordelen de helft van de onrechtmatig ontvangen huurpenningen ten aanzien van de woning aan de [adres 2] over de afgelopen vijf jaren, totaal begroot op € 104.489,95, althans een dusdanig bedrag als de rechtbank in goede justitie vermeend te behoren;
IV. [geïntimeerde 1] te veroordelen de huidige verbinding met het pand [adres 4] te [woonplaats] binnen veertien dagen na betekening van het vonnis ongedaan te maken en in dat kader de scheidsmuur op de tweede etage van het pand [adres 3] te herstellen in de oorspronkelijke staat, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte van een dag dat [geïntimeerde 1] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen;
V. de verdeling te bevelen van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] en de wijze en de condities te bepalen waarop de woning zal worden verkocht en te bepalen dat de gehele netto opbrengst aan [appellante] wordt toebedeeld. In het geval [geïntimeerde 2] zijn medewerking niet verleent aan de door de rechtbank te bepalen wijze van verkoop en eigendomsoverdracht, te bepalen dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van de voor de verkoop en eigendomsoverdracht noodzakelijke wilsverklaringen van [geïntimeerde 2], zoals bedoeld in artikel 3:300 lid 2 BW, waaronder begrepen de verkoopopdracht aan een door de rechtbank aan te wijzen makelaar;
VI. te verklaren voor recht dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld jegens [appellante] door de woningen van [appellante] onbevoegd te verhuren, te verwaarlozen en haar de toegang tot haar woningen te ontzeggen en voorts [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen, de dientengevolge door [appellante] geleden en te lijden schade te vergoeden welke schade nader is op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; en voorts [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [appellante], ten titel van voorschot op de schadevergoeding, van een bedrag van € 100.000,-, althans een in goede justitie te bepalen voorschotbedrag;
VII. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 5.086,-;
VIII. [geïntimeerde 1] te veroordelen tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 100.000,-;
IX. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg in reconventie, samengevat en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in reconventie, gevorderd:
I. te verklaren voor recht dat niet [appellante], zoals geregistreerd in de openbare registers van het kadaster, maar [geïntimeerde 1] gerechtigde is ter zake van de eigendom van de woningen (appartementen) staande en gelegen:
a. aan de [adres 1] te [postcode en woonplaats],
b. aan de [adres 3] te [postcode en woonplaats];
II. [appellante] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan het doen verlijden van een notariële akte van levering ten overstaan van een notaris van notariskantoor Koch & Compaijen te Utrecht, strekkende tot doorhaling van het onder I genoemde eigendomsrecht van [appellante] en levering van de woningen aan [geïntimeerde 1], zonder nadere verrekening tussen hen van de waarde van de onroerende zaken;
III. te bepalen dat, voor het geval [appellante] in gebreke blijft om de hiervoor onder II genoemde veroordeling na te komen, het door de rechtbank te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot doorhaling van het onder I genoemde eigendomsrecht van [appellante] en levering van de woningen aan [geïntimeerde 1] en de uitspraak in de plaats zal treden van deze akte;
IV. de verdeling van de gemeenschap, bestaande uit de gemeenschappelijke eigendom van de woning (appartement) staande en gelegen aan de [adres 2], te [postcode en woonplaats], vast te stellen op de voet van het bepaalde in artikel 3:185 BW, in die zin dat het aandeel van [appellante] in de gemeenschap wordt toegedeeld aan [geïntimeerde 2];
V. de uitkering door [geïntimeerde 2] aan [appellante] wegens zijn overbedeling vast te stellen op € 0,-;
VI. [appellante] te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis mee te werken aan de verdeling sub IV en V, welke onder meer dient te geschieden door het laten opstellen en verlijden van de akte tot verdeling van het (aandeel in het) registergoed als omschreven sub IV, ten overstaan van een notaris van notariskantoor Koch & Compaijen te Utrecht;
VII. te bepalen dat, voor het geval gedaagde in gebreke blijft om de hiervoor onder VI bedoelde veroordeling na te komen, het door de rechtbank te wijzen vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot verdeling van de sub IV bedoelde gemeenschap en de uitspraak in de plaats zal treden van deze akte.
3.3
De rechtbank heeft bij eindvonnis van 3 april 2013 in conventie [geïntimeerde 1] op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-, met een maximum van € 50.000,-, veroordeeld om de bestaande verbinding tussen de woning aan de [adres 3] en de woning aan de [adres 4] te [woonplaats] ongedaan te maken. In reconventie heeft de rechtbank [geïntimeerde 1] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen onder IV tot en met VII en [geïntimeerde 2] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen onder I tot en met III. Voorts heeft de rechtbank de vorderingen van [geïntimeerde 2] in reconventie onder IV, V, VI en VII afgewezen voor zover daarin een andere (wijze van) verdeling is gevorderd dan door de rechtbank is bepaald. In conventie en in reconventie heeft de rechtbank maatregelen gelast in het kader van de verdeling van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] tussen [appellante] en [geïntimeerde 2], alsmede de proceskosten gecompenseerd. In augustus 2013 is die woning aan een derde verkocht en is de opbrengst verdeeld tussen [appellante] en [geïntimeerde 2]. Nadien heeft [appellante] ook de [adres 3] te [woonplaats] aan een derde verkocht en geleverd.

4.De beoordeling van de grieven en de vordering

in principaal en in incidenteel hoger beroep
4.1
[appellante] heeft bij memorie van grieven tegen het bestreden vonnis van 3 april 2013 zeven grieven gericht en haar eis gewijzigd en vermeerderd in die zin dat zij thans vordert bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis, behoudens de beslissing over de proceskosten, te bekrachtigen, alsmede
I.
primair, voor recht te verklaren dat er geen rechtsverhouding tussen partijen heeft bestaan waaruit [geïntimeerden] het recht kunnen of konden ontlenen om de woningen van [appellante] aan de [adres 1], de [adres 3] en de [adres 2] te [woonplaats] te beheren en/of te houden en/of te verhuren, en dat [geïntimeerden] nimmer over het economisch eigendom van deze woningen van [appellante] hebben beschikt;
subsidiair, voor recht te verklaren dat de rechtsverhouding tussen partijen waaruit [geïntimeerden] het recht konden ontlenen om de woningen van [appellante] te beheren en/of te houden en/of te verhuren en/of daardoor over het economisch eigendom van de woningen van [appellante] te beschikken, is geëindigd op een in goede justitie te bepalen datum, dan wel zal eindigen op een in goede justitie te bepalen datum;
II.
primair, [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om de woningen aan de [adres 1] en de [adres 3] te [woonplaats] binnen veertien dagen na betekening van het arrest te ontruimen en ontruimd te houden en onder afgifte van de sleutels die de toegang tot de woningen verschaffen ter algehele vrije beschikking van [appellante] te stellen, zulks op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerden] na betekening van het arrest daartoe in gebreke blijven, tevens met machtiging aan [appellante] om de ontruiming zelf, desnoods met behulp van de sterke arme van politie en justitie, te bewerkstelligen op kosten van [geïntimeerden] indien zij in gebreke blijven aan het arrest te voldoen;
subsidiair, [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het arrest hun medewerking te verlenen tot de overdracht van de huurovereenkomsten welke [geïntimeerden] met derden hebben gesloten ten aanzien van de woningen van [appellante] aan de [adres 1] en de [adres 3] te [woonplaats], welke overdracht via onderhandse akte om niet dient plaats te vinden, en voorts te bepalen dat bij het uitblijven van deze medewerking het arrest hiervoor in de plaats zal treden ex artikel 3:300 lid 2 BW;
III. [geïntimeerden] te verplichten om binnen veertien dagen na betekening van het arrest aan [appellante] alle gewenste inlichtingen te geven over en inzage te geven in alle bankafschriften en overige administratieve bescheiden met betrekking tot de geïnde huurpenningen voor de woningen aan de [adres 1], de [adres 3] en de [adres 2] te [woonplaats], zulks op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat [geïntimeerden] na betekening van het arrest daartoe in gebreke blijven;
IV.
primair, [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen de schade ad € 123.239,95 te vergoeden aan [appellante], zijnde het verschil tussen de onrechtmatig ontvangen huurpenningen en betaalde woonlasten ten aanzien van de woningen aan de [adres 1] en de [adres 3] te [woonplaats], alsmede de helft van de onrechtmatig ontvangen huurpenningen minus betaalde woonlasten ten aanzien van de woning aan de [adres 2], zulks berekend vanaf vijf jaar voor het uitbrengen van de dagvaarding in eerste aanleg;
subsidiair, [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen de schade te vergoeden aan [appellante] ter grootte van de onrechtmatig ontvangen huurpenningen minus betaalde woonlasten ten aanzien van de woningen aan de [adres 1] en de [adres 3] te [woonplaats], alsmede de helft van de onrechtmatig ontvangen huurpenningen minus betaalde woonlasten ten aanzien van de woning aan de [adres 2], zulks vanaf het moment van het eindigen van de rechtsverhouding (“economisch eigendom”) tussen partijen, zoals in goede justitie te bepalen;
V. voor recht te verklaren dat [geïntimeerden] onrechtmatig hebben gehandeld en handelen jegens [appellante] door de woningen van [appellante] onbevoegd en in strijd met wettelijke en contractuele verplichtingen te verhuren, te verwaarlozen, en door [appellante] de toegang van haar woningen te ontzeggen en voorts [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen de dientengevolge door [appellante] geleden en te lijden schade ad € 112.000,- te vergoeden;
VI. [geïntimeerde 1] te veroordelen tot betaling aan [appellante] van het bedrag ad € 100.000,-;
VII. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding aan [appellante] van het bedrag ad € 15.056,60 aan betaalde vermogensbelasting door [appellante], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van betaling van dit bedrag door [appellante] aan de belastingdienst tot aan de dag van de algehele voldoening, dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
VIII. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen in de vertaal- en onderzoekskosten van de vaststellingsovereenkomst d.d. 9 april 2011 ad € 1.434,33;
IX. [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
4.2
Bij memorie van antwoord hebben [geïntimeerden] de grieven bestreden en incidenteel hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 3 april 2013. Zij hebben tegen het bestreden vonnis vijf grieven gericht en hun eis gewijzigd. [geïntimeerden] vorderen thans bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende
I. de vorderingen van [appellante] in eerste aanleg ter zake de doorgang tussen de [adres 3] en [adres 3], alsnog zal afwijzen en zal bepalen dat deze doorgang niet ongedaan gemaakt hoeft te worden en ter zake geen dwangsommen door [geïntimeerde 1] zijn of kunnen worden verbeurd;
II. de reconventionele vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in eerste aanleg, althans de vorderingen in incidenteel hoger beroep na wijziging van eis, (alsnog) zal toewijzen en derhalve:
[adres 1]
ten aanzien van de [adres 1] te [woonplaats] voor recht zal verklaren dat niet [appellante], zoals geregistreerd in de openbare registers van het kadaster, maar [geïntimeerde 1] gerechtigde is ter zake van de eigendom van deze woning (appartement);
[appellante] zal veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het arrest mee te werken aan het doen verlijden van een notariële akte van levering ten overstaan van een notaris van notariskantoor Koch & Compajen te Utrecht, strekkende tot doorhaling van het onder 1 genoemde eigendomsrecht van [appellante] en levering van de woning aan [geïntimeerde 1], zonder nadere verrekening tussen hen van de waarde van deze onroerende zaak;
zal bepalen dat, voor het geval dat [appellante] in gebreke blijft om de hierover onder 2 bedoelde veroordeling na te komen, het arrest dezelfde kracht heeft als in een wettige vorm opgemaakte akte, strekkende tot doorhaling van het onder 1 genoemde eigendomsrecht van [appellante] en levering van de woning aan [geïntimeerde 1] en het arrest in de plaats zal treden van deze akte;
[adres 3]
4. ten aanzien van de [adres 3] voor recht zal verklaren dat niet [appellante], zoals geregistreerd in de openbare registers van het kadaster, maar [geïntimeerde 1] gerechtigde was ter zake van de eigendom, althans de waarde van deze woning (appartement);
5. voorts [appellante] zal veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest de verkoopopbrengst van deze woning ad € 90.000,- en de waarde van de daaraan verbonden spaarhypotheek ad € 11.000,-, totaal derhalve € 101.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 mei 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen aan [geïntimeerde 1];
[adres 2]
6. ten aanzien van de [adres 2] voor recht zal verklaren dat er geen sprake was van werkelijk mede-eigendom van deze woning (appartement), en [appellante] derhalve geen recht had op de helft van de verkoopopbrengst, althans voor zover er sprake was van mede eigendom, de verdeling hiervan vast te stellen in die zin dat [appellante] na verkoop en levering van deze woning, geen recht had op de helft van de verkoopopbrengst;
7. [appellante] zal veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het arrest het bedrag dat zij uit dien hoofde heeft ontvangen ad € 49.841,08, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, te voldoen aan [geïntimeerde 2], voorts onder de bepaling dat [geïntimeerde 2] verplicht is om binnen veertien dagen na ontvangst van dit bedrag van [appellante] + rente p.m., dit aan [geïntimeerde 1] uit te keren;
8. voor recht zal verklaren dat [appellante] geen recht heeft op enige betaling uit hoofde van de spaarhypotheek, welke gekoppeld was aan de [adres 2] te [woonplaats] en derhalve verplicht is om een bedrag van € 10.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, binnen veertien dagen na betekening van het arrest aan [geïntimeerde 2] te voldoen, althans subsidiair de helft van de waarde van de spaarhypotheek, derhalve een bedrag van € 5.000,- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 augustus 2013 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan [geïntimeerde 2] te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het arrest, dit voorts wederom onder de verplichting dat [geïntimeerde 2] binnen veertien dagen na ontvangst van € 10.000,- althans € 5.000,- + rente p.m. dit bedrag dient te voldoen aan [geïntimeerde 1];
met veroordeling van [appellante] in de kosten van beide instanties.
4.3
De grieven in het principaal hoger beroep en in het incidenteel hoger beroep leggen het geschil in conventie en in reconventie in volle omvang aan het hof voor en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.4
[geïntimeerden] betogen dat nooit sprake is geweest van volle eigendom van [appellante] van de hiervoor genoemde woningen. Volgens [geïntimeerden] is slechts sprake van een papieren constructie, in die zin dat partijen niet hebben beoogd dat [appellante] daadwerkelijk koper en eigenaar van de woningen zou zijn. Tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg van 21 november 2012 hebben [geïntimeerden] verklaard dat zij deze constructie hebben opgezet om het vermogen van [geïntimeerde 1] te beschermen en om de bijstandsregels te ontduiken. Zij hebben erkend dat sprake is van bijstandsfraude, bankfraude en belastingfraude. Louter omwille van “financieringsredenen” zijn twee woningen volledig en één woning gedeeltelijk op naam gezet van [appellante]. [appellante] heeft verder nooit enige bemoeienis met de woningen gehad. [geïntimeerde 1] en – later – [geïntimeerde 2] heeft de woningen altijd beheerd, geëxploiteerd en de huurpenningen geïncasseerd. Zij waren daartoe ook bevoegd. Uit de huuropbrengsten zijn onder meer de vaste lasten van de woningen voldaan. [appellante] heeft van dit alles steeds geweten en daartegen voor 2009 niet geprotesteerd. [appellante] heeft geen geld in de aankoop van de woningen gestoken, aldus [geïntimeerden]
4.5
[appellante] voert aan dat uit de notariële akten van levering van de onroerende zaken en de uittreksels uit de openbare registers van het kadaster blijkt dat zij de onroerende zaken geheel ([adres 1] en [adres 3]) dan wel gedeeltelijk ([adres 2]) heeft verkregen en rechthebbende is geworden door inschrijving van de notariële akten in de openbare registers van het kadaster. [appellante] betwist dat sprake is van een papieren constructie. Het was volgens haar de bedoeling van partijen dat zij volwaardig eigenaar van de woningen werd. De woningen zijn niet louter ter verkrijging van een financiering geheel of gedeeltelijk op naam van [appellante] gezet, maar ook om haar studie ervan te bekostigen. [appellante] betwist echter niet, althans niet gemotiveerd, dat “financieringsredenen” mede ten grondslag liggen aan het op haar naam zetten van de woningen. [appellante] stelt dat zij de financiering van de woningen heeft bekostigd in de vorm van een hypothecaire lening. Nu zij echter erkent dat met de opbrengsten uit de huurpenningen de financieringslasten van de woningen zijn betaald en zij niet heeft aangevoerd dat zij nog op een andere wijze heeft bijgedragen aan de financiering van de woningen, heeft zij onvoldoende toegelicht dat zij heeft geïnvesteerd in de aankoop van de woningen. [appellante] erkent voorts dat zij verder niet of nauwelijks bemoeienis met de woningen heeft gehad en dat [geïntimeerden] de woningen hebben beheerd en geëxploiteerd, alsmede de huurpenningen hebben geïncasseerd. Deze gang van zaken wordt onder meer bevestigd in de brief van 23 juni 1997 van de belastingdienst aan [appellante]. Daarin is te lezen dat [appellante] met betrekking tot de woning aan de [adres 1] aan de belastingdienst om een overzicht van de huurinkomsten heeft gevraagd en dat zij aan de belastinginspecteur heeft verklaard dat haar broer voor de woning aan de [adres 2] ook alle inkomsten uit verhuur ontvangt en de lasten heeft betaald. Weliswaar stelt [appellante] dat bij gebrek aan haar toestemming [geïntimeerden] niet tot verhuur van de woningen bevoegd waren, maar in deze stelling kan zij niet worden gevolgd. Vaststaat dat [appellante] zich pas na het verlaten van het ouderlijk huis eind 2008 is gaan bezighouden met de fiscale en financiële aspecten en het beheer van de woningen, terwijl voor die tijd de belastingaanslagen, aflossing en rentebetalingen op de hypotheekkosten en de energiekosten (grotendeels) door [geïntimeerde 1] zijn voldaan uit de huuropbrengsten en [appellante] zich daartegen tot 2008 niet heeft verzet. [appellante] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat zij zich louter vanwege dwang of bedreiging niet eerder tegen de gang van zaken heeft verzet.
4.6
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de notariële akten van eigendomsoverdracht en de inschrijving van deze akten in de daartoe bestemde registers, van een onvolwaardig eigendom in goederenrechtelijke zin geen sprake en is [appellante] in die zin geheel ([adres 1] en [adres 3]) en gedeeltelijk ([adres 2]) rechthebbende geworden van de onderhavige woningen. Een andere vraag is wat tussen partijen onderling heeft te gelden. In het licht van de vorige rechtsoverweging wordt geoordeeld dat [appellante] onvoldoende gemotiveerd betwist heeft dat sprake is van de door [geïntimeerden] gestelde schijnconstructie. Dat sprake was van een schijnconstructie om onder meer de bijstandsregels te ontduiken, wordt nog eens onderstreept door het feit dat de woning aan de [adres 3] op naam van [appellante] is gezet kort na het bezwaarschrift van 10 maart 2003 van [appellante] en [geïntimeerde 1] tegen de opschorting van de bijstandsuitkering van [geïntimeerde 1] in verband met het eigenaarschap van [geïntimeerde 1] van deze woning, terwijl van de zijde van [appellante] onvoldoende gemotiveerd betwist is dat [appellante] na deze transactie ook met betrekking tot de onderhavige woning jarenlang inkomsten heeft genoten noch lasten heeft gedragen. Het hof is dan ook van oordeel dat in verbintenisrechtelijke zin de constructie niet de strekking had om [appellante] jegens [geïntimeerde 1] enige aanspraak te verlenen op de woningen en dat [appellante] zich ten aanzien van de onderhavige woningen welbewust heeft laten gebruiken als eigenaar en hypotheekgever. Aan [appellante] kan worden toegegeven dat zij door het op naam hebben van de woningen bepaalde op de eigenaar van een onroerende zaak rustende risico’s heeft gelopen, maar dat is onvoldoende om haar in verbintenisrechtelijke zin in relatie tot [geïntimeerde 1] als volwaardig (mede-)eigenaar van de woningen aan te merken. Bovendien is niet gesteld of gebleken dat zich een risico heeft gerealiseerd waardoor zij schade heeft geleden. Aan de stelling van [appellante] dat zij in 1993 de schade heeft gedragen als gevolg van een brand in de woning aan de [adres 3], wordt voorbij gegaan, omdat deze woning eerst in 2003 op haar naam is gezet. Dat, indien juist, [appellante] in 2000 op haar kosten de kozijnen van de woning aan de [adres 1] heeft laten vervangen, rechtvaardigt niet de conclusie dat zij volwaardig (mede-)eigenaar van deze woning is geworden. Dit geldt ook voor de stellingen van [appellante] dat zij in september 2013 € 30.000,- heeft betaald ter aflossing aan de hypotheeknemer van de woning aan de [adres 3] en dat zij ter zake van deze woning en de woning aan de [adres 1] de verzekeringspremie voor de brandverzekering in de periode 13 augustus 2013 tot 13 augustus 2014 heeft voldaan. Deze betalingen zijn gedaan nadat in het bestreden vonnis van 3 april 2013 is geoordeeld dat de woningen aan de [adres 3] en de [adres 1] in eigendom toebehoren aan [appellante] en de woning aan de [adres 2] aan [appellante] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk. De conclusie luidt dat [appellante] in haar relatie tot [geïntimeerde 1] slechts is aan te merken als bloot eigenaar en strovrouw voor de schijnconstructie.
4.7
Het stond [appellante] vrij, zoals zij heeft gedaan, om haar betrokkenheid bij de schijnconstructie te beëindigen en haar rechtsverhouding met [geïntimeerde 1] op te zeggen. De vraag is wat dit betekent voor de afwikkeling van de rechtsverhouding tussen partijen. Gelet op het onder 4.6 overwogene is, anders dan [appellante] meent, niet het goederenrecht bepalend voor de gevolgen verbonden aan de beëindiging van de rechtsverhouding tussen partijen, maar het verbintenissenrecht. Het hof neemt in dit verband tot uitgangspunt dat het niet de bedoeling van partijen was om [appellante] tegenover [geïntimeerde 1] enige aanspraak te verlenen op de woningen, maar dat het de bedoeling was de sociale dienst, de belastingdienst en de financierende banken om de tuin te leiden en de (exploitatie van de) eigendom van de woningen feitelijk aan [geïntimeerde 1] te laten. Dit brengt mee dat in het principaal hoger beroep de eerste vijf grieven van [appellante] falen en haar vorderingen onder I tot en met V moeten worden afgewezen en dat in het incidenteel hoger beroep de grieven slagen voor zover deze grieven opkomen tegen het oordeel in eerste aanleg dat de woningen (mede) in eigendom toebehoren aan [appellante], althans tegen de aan dit oordeel door de rechtbank verbonden gevolgen. De vordering in eerste aanleg in conventie onder IV tot ongedaanmaking van de verbinding tussen de woning aan de [adres 3] en de woning aan de [adres 4] en om in dat kader de scheidsmuur op de tweede etage van de woning aan de [adres 3] te herstellen in de oorspronkelijke staat, zal alsnog worden afgewezen. Het hof zal, anders dan [geïntimeerden] hebben gevorderd, niet bepalen dat de doorgang tussen de laatstgenoemde woningen niet ongedaan gemaakt hoeft te worden en [geïntimeerde 1] in dit verband geen dwangsommen heeft verbeurd, nu dit een en ander logischerwijs volgt uit voormelde afwijzing, de woning aan de [adres 3] inmiddels aan een derde in eigendom toebehoort en de scheidsmuur in oorspronkelijke staat is hersteld. Gezien het oordeel onder 4.6 dat geen sprake is (was) van een onvolwaardig eigendom van [appellante] in goederenrechtelijke zin, zullen de vorderingen van [geïntimeerden] in incidenteel hoger beroep na wijziging van eis worden afgewezen voor zover daarmee wordt bedoeld een verklaring voor recht te verkrijgen, inhoudende dat [appellante] juridisch geen (mede) eigenaar is (geweest) van de woningen. Wel zal [appellante] worden veroordeeld om mee te werken aan het op naam van [geïntimeerde 1] stellen van de woning aan de [adres 1] en is [geïntimeerde 1] in beginsel gerechtigd tot de verkoopopbrengst van de woningen aan de [adres 3] en de [adres 2]. Wat de opbrengsten van de aan de hypotheken betreffende de woningen aan de [adres 3] en de [adres 2] betreft, is het debat van partijen nog onvoldoende uitgekristalliseerd. [appellante] heeft de opbrengsten uit een spaarhypotheek / levensverzekering geïnd en [geïntimeerden] voeren aan dat [appellante] de premie daarvoor niet heeft voldaan.
4.8
Alvorens verder te beslissen wil het hof nadere inlichtingen van partijen over de aan de afwikkeling van de rechtsverhouding tussen partijen verbonden gevolgen. Het hof ziet aanleiding om daarvoor een meervoudige comparitie van partijen te gelasten. Het hof wil, mede vooruitlopend op eventuele bewijslevering of inwinning van een deskundigenbericht, tevens nadere inlichtingen van partijen met betrekking tot de vorderingen van [appellante] onder VI en VII. In dit verband dient [appellante] voorafgaand aan de comparitie de door haar in hoger beroep aangeboden originele vaststellingsovereenkomst van 9 april 2011 over te leggen en dienen [geïntimeerden] de originele vaststellingsovereenkomst van 25 april 2003 in het geding te brengen. Daartoe zullen zij hierna in de gelegenheid worden gesteld. Tevens zal [appellante] in de gelegenheid worden gesteld om voorafgaand aan de comparitie haar verrekenvorderingen als bedoeld onder 4.6 en 4.7 bij akte nader aan te kleden en zullen [geïntimeerden] in staat worden gesteld daarop bij akte te reageren.
4.9
De zitting zal daarnaast worden benut om de mogelijkheden voor een minnelijke regeling te beproeven. Ook zal [appellante] ter comparitie in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de eisvermeerdering van [geïntimeerden]
4.1
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen in persoon samen met hun advocaten zullen verschijnen voor het hof, dat daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem op een nader door deze te bepalen dag en tijdstip, om de zaak te bespreken als onder 4.8 vermeld en opdat kan worden onderzocht of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden als onder 4.9 vermeld;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden februari 2016 tot en met april 2016 zullen opgeven op de
roldatum 8 december 2015, waarna dag en uur van de comparitie (ook indien voormelde opgave van een of meer partijen ontbreekt) zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellante] de originele vaststellingsovereenkomst van 9 april 2011 en dat [geïntimeerden] de originele vaststellingsovereenkomst van 25 april 2003 uiterlijk twee weken vóór de dag van de zitting bij het hof dienen te hebben gedeponeerd;
bepaalt dat [appellante] bij akte de onder 4.8 vermelde bescheiden in het geding dient te brengen, waarbij zij ervoor dient te zorgen dat het hof (in viervoud) en de wederpartij uiterlijk vier weken vóór de dag van de zitting een afschrift van de akte hebben ontvangen, waarna [geïntimeerden] bij antwoordakte de eveneens onder 4.8 vermelde bescheiden dienen te overleggen, waarbij [geïntimeerden] ervoor dienen te zorgen dat het hof (in viervoud) en de wederpartij uiterlijk twee weken vóór de dag van de zitting een afschrift van de antwoordakte hebben ontvangen;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof (in viervoud) en de wederpartij uiterlijk twee weken vóór de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
bij deze comparitie bestaat geen gelegenheid om pleitnotities voor te dragen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Th.C.M. Willemse, W.L. Valk en S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 24 november 2015.