Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [kind 1], geboren op [geboortedatum] 2013, in het kader van jeugdbescherming. De ouders, de moeder en de vader, hebben hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 juni 2015, waarin machtiging werd verleend tot uithuisplaatsing van [kind 1] in een pleegzorgvoorziening. De ouders hebben drie grieven ingediend, waarbij zij betogen dat de machtiging niet nodig was en dat het besluit van het college van burgemeester en wethouders niet aan de wettelijke eisen voldeed.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat, en de Raad voor de Kinderbescherming vertegenwoordigd was. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 september 2015. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat waren om [kind 1] te verzorgen en op te voeden, en dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van de verzorging en opvoeding van het kind. De ouders hebben in de procedure aangegeven dat de situatie inmiddels verbeterd is, maar het hof oordeelt dat dit niet afdoet aan de noodzaak van de eerdere uithuisplaatsing.
De ouders hebben hun grieven niet kunnen onderbouwen, en het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. De beslissing van het hof is genomen op 19 november 2015, waarbij de rechters T.M. Blankestijn, M.L. van der Bel en P.M.M. Mostermans betrokken waren. De zaak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij beslissingen omtrent de uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van de jeugdbescherming in dergelijke situaties.