Uitspraak
1.[appellant] ,
[appellant],
[appellante],
[appellanten],
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.Ten aanzien van de feiten
4.De beoordeling in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven in het principaal appel
eerste griefklagen [appellanten] erover dat de kantonrechter in het procesverloop niet expliciet heeft opgenomen dat de advocaat van [appellanten] een pleitnota heeft voorgedragen.
grieven 2 en 3hebben betrekking op de verwerping door de kantonrechter van het door [appellanten] gevoerde verrekeningsverweer. Zij lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof begrijpt de grieven aldus dat [appellanten] niet het gehele verrekeningsverweer handhaven, zoals in hun pleitnota in eerste aanleg opgenomen, doch slechts tot een bedrag van € 422,78, bestaande uit de eigen bijdrage nota's voor de kosten van rechtsbijstand aangaande het kort-gedingvonnis van 23 december 2014.
grief 4vechten [appellanten] de verschuldigdheid van de bijkomende kosten uit de allonge bij de overeenkomst aan. De toelichting op de grief bevat evenwel geen nadere motivering waarom dit bedrag niet verschuldigd zou zijn. Het hof herhaalt hetgeen reeds in het arrest van 27 januari 2015 op dit punt is overwogen (rechtsoverweging 5.23): "Het hof is voorshands van oordeel dat, nu uit de mail van 30 september 2014 blijkt dat het initiatief tot het doorhuren van de woning na 31 juli 2014 van [appellanten] is uitgegaan en zij in die mail niet hebben aangeven dat zij de keukenapparatuur en stoffering niet langer wensten te gebruiken en dat voorts uit niets blijkt dat zij dat gebruik op enig moment na 31 juli 2014 feitelijk gestaakt hebben, ook de in de allonge vervatte afspraak is voortgezet na 31 juli 2014. [appellanten] zijn op die grond, zo lang zij de woning blijven huren, maandelijks het daarin genoemde bedrag verschuldigd. Het hof ziet niet in waarom aan de betaling van bijkomende, overeengekomen, kosten minder zwaar getild zou mogen worden dan aan de non-betaling van de huur zelf." De grief faalt.
grief 5, ten slotte, klagen [geïntimeerden] er over dat de kantonrechter buiten het partijdebat is getreden door te overwegen dat € 2.280, - gelijk staat aan bijna drie maanden huur. Ook deze grief deelt het lot van de overige grieven. De enkele opmerking in het vonnis - die objectief ook klopt - dat drie maal € 680 nagenoeg gelijk staat aan € 2.280 is geen grondslagverlating maar een opmerking die past bij de aard van het geschil. Dat door [geïntimeerden] aanspraak is gemaakt op een (veel) groter bedrag en die vooralsnog overtrokken lijkende aanspraak is afgewezen, maakt niet dat daardoor de vordering tot ontruiming, vooruitlopende op ontbinding niet toewijsbaar zou zijn. Immers het uitgangspunt van artikel 6:265 BW is dat iedere tekortkoming in de nakoming de wederpartij de bevoegdheid oplevert om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Er is sprake van een tekortkoming aan de zijde van [appellanten] ter hoogte van € 2.280., zodat [geïntimeerden] in beginsel in een bodemprocedure aanspraak kan maken op ontbinding. De kantonrechter heeft vervolgens ampel gemotiveerd waarom deze tekortkoming in het kort geding de ontruiming kan rechtvaardigen.