In deze zaak gaat het om een vordering uit onrechtmatige daad van een vader, [geïntimeerde sr.], tegen zijn zoon, [appellant jr.], tot terugbetaling van een bedrag van € 9.000,00 dat zonder toestemming van de vader van zijn bankrekening naar de rekening van de zoon is overgeboekt. De vader had in 2008 een woning gekocht en samen met zijn zoon afspraken gemaakt over de verhuur van deze woning. In 2012 heeft de vader een pensioenverzekering afgekopt, waaruit een bedrag van € 9.006,50 op zijn bankrekening is gestort. Kort daarna heeft de zoon € 9.000,00 van deze rekening naar zijn eigen rekening overgeboekt. De vader stelt dat deze overboeking onrechtmatig was, omdat hij daar geen toestemming voor had gegeven.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat de zoon moet bewijzen dat hij recht had op het bedrag, terwijl de vader moet bewijzen dat de zoon zonder toestemming heeft gehandeld. De kantonrechter heeft de vordering van de vader toegewezen, omdat de zoon niet voldoende had aangetoond dat hij het bedrag rechtmatig had ontvangen. De zoon is in hoger beroep gegaan en heeft één grief ingediend, waarin hij aanvoert dat hij niet in het bezit was van de bankpas en dat zijn vader hem het bedrag als loon heeft aangeboden.
Het hof overweegt dat de bewijslast bij de vader ligt om aan te tonen dat de zoon zonder toestemming heeft gehandeld. Het hof laat de partijen toe tot bewijslevering en zal de zaak verder beoordelen na het horen van getuigen. De beslissing van het hof is dat de vader moet bewijzen dat de zoon het bedrag zonder toestemming heeft overgemaakt. Indien de vader hierin slaagt, kan de zoon mogelijk een tegenvordering indienen op basis van de afspraken die zij hebben gemaakt over de verhuur van de woning.