ECLI:NL:GHARL:2015:8666

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
WAHV 200.143.373
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. Beswerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van de kantonrechter inzake zekerheidstelling WAHV

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 16 januari 2014 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat er geen zekerheid was gesteld. De betrokkene had echter binnen de gestelde termijn pogingen ondernomen om aan de verplichting tot zekerheidstelling te voldoen, maar was niet correct geïnformeerd over de wijze waarop de zekerheid diende te worden gesteld. Het hof oordeelt dat de kantonrechter ten onrechte de betrokkene niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de betrokkene niet in verzuim was. De kantonrechter had de betrokkene moeten informeren over de juiste procedure voor het stellen van de zekerheid. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter, maar met verbetering van gronden, en stelt vast dat de eerste en tweede verhoging van de sanctie ten onrechte zijn toegepast. Het hof concludeert dat het beroep niet tijdig is ingesteld, omdat het beroepschrift pas op 30 november 2012 door het CJIB is ontvangen, terwijl de termijn op 26 november 2012 eindigde. De betrokkene heeft niet aangetoond dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.

Uitspraak

WAHV 200.143.373
17 november 2015
CJIB 162479516
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam
van 16 januari 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard op grond van de vaststelling - zakelijk weergegeven - dat niet is gebleken dat de betrokkene het bij tussenbeslissing van 1 oktober 2013 tot € 70,- verlaagde bedrag van de zekerheidstelling binnen de gestelde termijn heeft voldaan.
2. De betrokkene voert in hoger beroep aan dat zij enkele keren € 70,- heeft overgemaakt. Het geld werd teruggestort en toen heeft zij de moed opgegeven. Ter onderbouwing heeft de betrokkene print screens overgelegd waarop het volgende is vermeld. Op 30 oktober 2013 is onder vermelding van de omschrijving "162479516" een bedrag van
€ 70,- overgeschreven op rekeningnummer [rekeningnummer] . Het bedrag is op 7 november 2013 teruggestort door "Arr Amsterdam" met de vermelding "For [betrokkene] Uw kenmerk 162479516/Onbekende bet 30-10-13 aub nota en doc nr."
Op 17 november 2013 is een bedrag van € 70,- overgeschreven naar rekening nummer [rekeningnummer] ten name van de Rechtbank Amsterdam, onder vermelding van "kenmerk 162479516 WM 13-1833 overboeking." Op 28 november 2013 is het bedrag teruggestort door "Arr Amsterdam" en daarbij is vermeld "uw kenmerk 13-1833/ [naam] onbekend nota."
3. Het hof leidt uit deze print screens af dat het te betalen bedrag is overgemaakt naar de rekening van de rechtbank, eenmaal onder vermelding van het negencijferige CJIB-nummer van de onderhavige zaak en eenmaal onder vermelding van dat CJIB-nummer en het nummer waaronder deze zaak bij de rechtbank is ingeboekt.
4. De op 18 oktober 2013 verzonden tussenbeslissing van de kantonrechter van 1 oktober 2013 vermeldt:
"de kantonrechter: wijzigt de te stellen zekerheid in € 70,-, te voldoen binnen zes weken na datum verzending tussenbeschikking."
Het hof is van oordeel dat wanneer de kantonrechter de te betalen zekerheid verlaagt, hij de betrokkene bij zijn beslissing ook dient te informeren over de wijze waarop de zekerheid dient te worden gesteld, te weten door tijdige overschrijving van het verlaagde bedrag op het door het CJIB voor WAHV-zaken gebruikte rekeningnummer 56.99.88.888 (thans NL28 RBOS 0569 9888 88), onder vermelding van het (zestiencijferige) CJIB-nummer. Dat heeft de kantonrechter niet gedaan.
5. Nu de betrokkene door de kantonrechter niet op juiste wijze is geïnformeerd over de wijze waarop zij de tot € 70,- verlaagde zekerheid diende te voldoen, en de betrokkene binnen de gestelde termijn voor de zekerheidstelling pogingen heeft ondernomen om aan die verplichting te voldoen, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim was.
6. Het voorgaande leidt ertoe dat de kantonrechter de betrokkene ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het niet stellen van zekerheid. Er is echter een andere reden waarom de kantonrechter het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk moest verklaren.
7. Ingevolge het bepaalde in artikel 9, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dient het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene is toegezonden.
8. Het CJIB heeft op 30 november 2012 een brief van de betrokkene ontvangen die is gedateerd 28 november 2012. De CVOM en de kantonrechter hebben deze brief aangemerkt als beroepschrift gericht tegen de beslissing van de officier van justitie op het beroep tegen de inleidende beschikking. De betrokkene stelt in haar brief dat zij jongstleden een beslissing van de officier van justitie ontving met dagtekening 8 november 2012 en dat zij al eerder, te weten bij brieven van 2 juli 2012 en 28 november 2012 heeft bericht dat zij niet kan betalen. Zij heeft niet onverzekerd gereden en kan niet betalen. Ook vermeldt zij dat als bijlage bij de brief een kopie van de beslissing is gevoegd. Die bijlage bevindt zich echter niet in het dossier zoals het hof dat heeft ontvangen. De brief van de betrokkene van 2 juli 2012 bevindt zich wel in het dossier en is het beroepschrift dat is gericht tegen de inleidende beschikking.
9. De beslissing van de officier van justitie op het beroep tegen de inleidende beschikking is blijkens het zaakoverzicht dat zich in het dossier bevindt - en anders dan de betrokkene stelt - op 15 oktober 2012 aan de betrokkene toegezonden. Een beslissing als deze wordt door het CJIB verzonden. Het is vaste jurisprudentie van het hof dat mag worden aangenomen dat verzending toen daadwerkelijk heeft plaatsgevonden (vgl ECLI:NL:GHLEE:2009:BP3020, gepubliceerd op rechtspraak.nl). De beroepstermijn eindigde derhalve op 26 november 2012. Nu het beroepschrift is gedateerd 28 november 2012 en het op 30 november 2012 door het CJIB is ontvangen, is het beroep niet tijdig ingesteld.
10. Voor zover de betrokkene in haar brief stelt dat zij op 28 november 2012 al bericht had gestuurd en deze datum op een vergissing berust, merkt het hof op dat de stukken van het geding niets inhouden waaruit zou kunnen blijken dat kort na 15 oktober 2012 een beroepschrift van de betrokkene is ontvangen. Daarom moet worden uitgegaan van het wel ontvangen beroepschrift van 30 november 2012.
11. Aangezien niet gesteld of gebleken is dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is, had de kantonrechter het beroep niet-ontvankelijk dienen te verklaren omdat het niet tijdig is ingesteld.
12. Het hof zal derhalve de beslissing van de kantonrechter bevestigen met verbetering van gronden. Dit brengt mee dat niet meer kan worden toekomen aan de door de betrokkene gewenste behandeling van haar bezwaren tegen de opgelegde sanctie,
13. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het hof niet gebleken.
14. Het hof stelt nog vast dat ten onrechte op 20 december 2012 en 5 februari 2013 respectievelijk de eerste en tweede verhoging zijn toegepast. De betrokkene heeft immers bij brief van 28 november 2012, ontvangen op 30 november 2012, beroep bij de kantonrechter ingesteld.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt, met verbetering van gronden, de beslissing van de kantonrechter;
stelt vast dat de aan de betrokkene opgelegde eerste en tweede verhoging van de sanctie ten onrechte zijn toegepast.
Dit arrest is gewezen door mr. Beswerda, in tegenwoordigheid van mr. Smeitink als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.