ECLI:NL:GHARL:2015:8631

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
24-001606-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die betrokken was bij de teelt van hennepplanten. Het hof heeft vastgesteld dat het bedrag waarop het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, € 400,= bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op verklaringen van getuigen en het proces-verbaal van de rechtbank.

Het hof heeft echter ook geoordeeld dat de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil wordt gesteld. Dit is het gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die in deze zaak meer dan drie maanden en in hoger beroep meer dan twee jaar bedraagt. De lange duur van het geding, dat begon op 9 april 2009, heeft geleid tot deze beslissing.

De uitspraak van het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. De beslissing is genomen in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de zaak behandeld met inachtneming van de lange duur van de procedure en de gevolgen daarvan voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 24-001606-11
Uitspraak d.d.: 15 oktober 2015
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank
Zwolle-Lelystad van 21 juli 2011 met parketnummer 07-620157-09 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 april 2013, dat heeft geleid tot het tussenarrest van 26 april 2013, 5 maart 2015 en
1 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mr. H.E. Brink en mr. A.W.J. van Galen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De vordering van het openbaar ministerie

De vordering van de officier van justitie strekt tot vaststelling van het bedrag waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 224.516,= en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het bedrag waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat wordt vastgesteld op € 1.200,= en dat aan verdachte wordt opgelegd de verplichting tot betaling van dat bedrag aan de Staat.
De feiten, waarop de beslissing tot ontneming van wederechtelijk verkregen voordeel wordt gebaseerd
De verdachte is bij arrest van dit hof van heden (parketnummer 24-002681-10) ter zake van dat een ander in de periode van 1 december 2007 tot en met 21 november 2008 in een pand aan de [adres] in de gemeente [gemeente] opzettelijk 568 hennepplanten heeft geteeld, waaraan verdachte medeplichtig is geweest door in diezelfde periode opzettelijk aan die persoon genoemd pand voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen,
(feit 1 subsidiair) veroordeeld tot straf.

Het bewijs

Het hof baseert de schatting van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op de navolgende bewijsmiddelen:
1. Een schriftelijk stuk, te weten een proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank
Zwolle-Lelystad d.d. 21 oktober 2010, opgemaakt in de strafzaak van verdachte onder parketnummer 07-620157-09 door de voorzitter mr. R.M. van Vuure en de griffier
M. van Veen-Looy, inhoudende als verklaring
van de verdachte, wonende [adres] te [gemeente] - zakelijk weergegeven - :
[betrokkene] heeft in 2008 de hennepkwekerij in mijn woning aangelegd. Ik heb van tevoren
€ 400,= gekregen. Zodra er geoogst zou worden zou ik geld krijgen, maar er is nooit geoogst.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een proces-verbaal terechtzitting van dit hof
d.d. 5 maart 2015, opgemaakt in de onderhavige ontnemingszaak door de voorzitter
mr. W.M. van Schuijlenburg en de griffier mr. I.N. Koers, inhoudende als verklaring
van de verdachte- zakelijk weergegeven - :
Er zijn geen afspraken gemaakt met [betrokkene] over de verdeling van de opbrengst. [betrokkene] zei wel dat ik een gedeelte zou krijgen. Toen hij de spullen bracht heeft hij
€ 400,= gegeven. Dat is alles wat ik aan de kwekerij heb verdiend.
De vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat
Op grond van het vorenstaande stelt het hof het bedrag waarop het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat vast op € 400,=.

Onredelijke vertraging in de vervolging

Het hof stelt vast dat op 9 april 2009 de redelijke termijn van berechting is aangevangen. Op die datum heeft de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Zwolle-Lelystad machtiging verleend tot handhaving van reeds gelegd beslag als conservatoir beslag. Het eindvonnis is op 21 juli 2011 (op tegenspraak) gewezen. Derhalve heeft de berechting in eerste aanleg niet plaatsgevonden binnen de als redelijk te beoordelen termijn van 2 jaren. Er is sprake van overschrijding van de termijn met ruim 3 maanden.
De berechting in hoger beroep heeft evenmin plaatsgevonden binnen de als redelijk te beoordelen termijn van 2 jaren. Het appel is ingesteld op 3 augustus 2011 en heden wordt eindarrest gewezen. Derhalve is sprake van overschrijding van de termijn met 2 jaren en ruim 2 maanden, waarin een periode van inactiviteit is gelegen van 1 jaar en 11 maanden tussen de (regie)zitting op 15 april 2013 en de vervolgzitting op 5 maart 2015, terwijl voor deze lange periode van inactiviteit geen bijzondere redenen zijn gebleken. Slechts een deel van de overschrijding is toe te rekenen aan het op verzoek van de verdediging horen van getuigen ter zittingen van het hof.
Verder neemt het hof in aanmerking de totale lange duur van het geding, aanvangende op
9 april 2009 en eindigende heden.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op nihil.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals dit gold ten tijde van het in de strafzaak onder parketnummer 24-002681-10 onder 1 subsidiair bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
400,00 (vierhonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 0,00 (nul euro).
Aldus gewezen door
mr. W.M. van Schuijlenburg, voorzitter,
mr. M.H.M. Boekhorst Carrillo en mr. J.J. Beswerda, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 15 oktober 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.