In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, die betrokken was bij de teelt van hennepplanten. Het hof heeft vastgesteld dat het bedrag waarop het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, € 400,= bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op verklaringen van getuigen en het proces-verbaal van de rechtbank.
Het hof heeft echter ook geoordeeld dat de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil wordt gesteld. Dit is het gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, die in deze zaak meer dan drie maanden en in hoger beroep meer dan twee jaar bedraagt. De lange duur van het geding, dat begon op 9 april 2009, heeft geleid tot deze beslissing.
De uitspraak van het hof vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. De beslissing is genomen in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de zaak behandeld met inachtneming van de lange duur van de procedure en de gevolgen daarvan voor de verdachte.