ECLI:NL:GHARL:2015:8629

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
21-006686-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak ontucht met stiefdochters en veroordeling wegens schennis van de eerbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was aangeklaagd voor ontucht met zijn stiefdochters, maar het hof heeft de verdachte vrijgesproken van dit tenlastegelegde feit. De vrijspraak is gebaseerd op het gebrek aan wettig bewijs, aangezien de verklaringen van de aangeefsters niet voldoende steun vonden in andere onafhankelijke bewijsmiddelen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters onvoldoende onderscheidend en gedetailleerd waren om als schakelbewijs te dienen. De verdachte had ontkend en het hof vond de verklaringen van de getuigen te herleiden tot dezelfde bron, wat de betrouwbaarheid van de aangiftes in twijfel trok.

Het hof heeft echter wel geoordeeld dat de verdachte schuldig is aan schennis van de eerbaarheid, gepleegd op een niet openbare plaats, waarbij de stiefdochters huns ondanks aanwezig waren. Dit feit werd bewezen verklaard op basis van wettige bewijsmiddelen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het tonen van zijn geslachtsdeel en het hebben van gemeenschap met de moeder van de slachtoffers in aanwezigheid van de stiefdochters. Het hof heeft de strafmaat in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, passend was. De schadevergoedingsmaatregel werd afgewezen, omdat de gevorderde schade voornamelijk verband hield met de vrijgesproken ontucht. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 dagen, met inachtneming van het voorarrest.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006686-14
Uitspraak d.d.: 19 november 2015
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 4 november 2014 met parketnummer 05-820386-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 november 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 mei 2009 tot en met 10 mei 2011 te [plaats] , met [slachtoffer A] [geboortedatum] en/of [slachtoffer B] [geboortedatum] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit:
- het betasten/bevoelen en/of aanraken van de borst(en) en/of tepel(s) en/of vagina, althans de schaamlippen en/of schaamstreek, van die [slachtoffer A] en/of
- het betasten/bevoelen en/of aanraken van de borst(en) en/of vagina, althans de schaamstreek, van die [slachtoffer A] .
2.hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2007 tot en met 10 mei 2011 te [plaats] (telkens) opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in (de slaapkamer van) een woning, gelegen op/aan de [adres] :
- zich met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden terwijl hij daar een strikje om had gedaan en/of
- seksuele handelingen heeft verricht, waaronder het hebben van gemeenschap met [moeder van slachtoffers] ,
terwijl daarbij [slachtoffer B] en/of [slachtoffer A] huns ondanks tegenwoordig was/waren;
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 10 mei 2011 te [plaats] , (telkens) met ontuchtig oogmerk, [slachtoffer A] [geboortedatum] en/of [slachtoffer B] [geboortedatum] , ertoe heeft bewogen getuige te zijn van door verdachte gepleegde seksuele handelingen, te weten:
- het dragen van een strikje om zijn, verdachtes, geslachtsdeel, en/of
- het hebben van gemeenschap met [moeder van slachtoffers] ,
terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Het wordt verdachte verweten dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn voormalige stiefdochters [slachtoffer A] en [slachtoffer B] . Tegenover de belastende verklaringen van aangeefsters staat de ontkennende verklaring van verdachte.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Het hof heeft gezien dat naast de aangiftes van [slachtoffer B] en [slachtoffer A] een aantal verklaringen is afgelegd door getuigen. Naar het oordeel van het hof is de inhoud van deze getuigenverklaringen echter te herleiden tot dezelfde bron, namelijk de aangeefsters. De aangiftes vinden geen steun in een ander bewijsmiddel dat afkomstig is uit een onafhankelijke bron.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefsters elkaar ondersteunen en in een constructie van schakelbewijs voldoende wettig bewijs opleveren voor een bewezenverklaring. Het hof deelt dit standpunt niet. De verklaringen van aangeefsters zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende onderscheidend in de aard van de beschreven gedragingen en onvoldoende gedetailleerd om als schakelbewijs te kunnen worden gebruikt. Daarbij komt dat gelet op de gang van zaken rond het afleggen van verklaringen tegenover eerst anderen en daarna de politie en de rechter-commissaris niet buiten redelijke twijfel is dat de verklaringen van aangeefsters door omstandigheden zoals het tijdsverloop, in hun waarheidsgehalte zijn beïnvloed.
Al met al is het hof van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is om tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde te komen.
Verdachte heeft het hof verzocht om een getuige te horen, die - kort gezegd - zijn onschuld ten aanzien van de hem verweten ontucht kan bevestigen. Nu het hof tot een vrijspraak komt, acht het hof het horen van de getuige niet noodzakelijk. Het verzoek wordt afgewezen.

Bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.hijop één of meer tijdstippeninof omstreeksde periode van 1 juli 2007 tot en met 10 mei 2011 te [plaats] ,(telkens)opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten in(de slaapkamer van)een woning, gelegenop/aan de [adres]:
- zich met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden terwijl hij daar een strikje om had gedaan en/of
- seksuele handelingen heeft verricht, waaronder het hebben van gemeenschap met [moeder van slachtoffers] ,
terwijl daarbij [slachtoffer B] en/of[slachtoffer A] huns ondanks tegenwoordigwas/waren;.
en/of
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 10 mei 2011 te [plaats] , (telkens) met ontuchtig oogmerk, [slachtoffer A] [geboortedatum] en/of [slachtoffer B] [geboortedatum] ertoe heeft bewogen getuige te zijn van door verdachte gepleegde seksuele handelingen, te weten:
- het dragen van een strikje om zijn, verdachtes, geslachtsdeel, en/of
- het hebben van gemeenschap met [moeder van slachtoffers] ,
terwijl verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt.
Weliswaar heeft de verdachte ter terechtzitting van het hof aangegeven dat wat er gebeurd is door anderen is bewerkstelligd en hij alleen slachtoffer was. Het hof hecht - mede gelet op de verklaringen van de anderen - geen geloof aan zijn verhaal, mede aangezien verdachte het in zijn macht heeft gehad om elk moment de situatie te beëindigen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft - kort gezegd - gevorderd dat verdachte veroordeeld wordt wegens het plegen van ontucht met zijn twee stiefdochters en wegens schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl zijn stiefdochters daar hun ondanks tegenwoordig waren. Primair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, wordt opgelegd. Daarnaast dient aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van in totaal € 38.726,94 te worden opgelegd ten behoeve van de twee slachtoffers, en dient een gebieds- en contactverbod te worden opgelegd. Subsidiair heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van drie jaren en aan de proeftijd verboden bijzondere voorwaarden, te weten: de verplichting tot het betalen van een schadevergoeding aan de slachtoffers en een contactverbod.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De strafeis van de advocaat-generaal is gebaseerd op een veroordeling wegens het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Het hof komt tot een vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde plegen van ontucht en komt daarom tot oplegging van een veel lagere straf dan gevorderd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid, door meermalen in aanwezigheid van zijn stiefdochters zijn geslachtsdeel te tonen en gemeenschap te hebben met de moeder van de slachtoffers. Dergelijke gedrag is kwalijk. Er past in beginsel het opleggen van een gevangenisstraf bij. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten. Naar het oordeel van het hof kan daarom volstaan worden met het opleggen van een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijke gedeelte gelijk is aan het voorarrest. Teneinde verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan dergelijk gedrag zal ook een voorwaardelijk deel gevangenisstraf worden opgelegd.
De door de slachtoffers gevorderde schade, waarvan de advocaat-generaal toewijzing door middel van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel heeft gevorderd, is naar het oordeel van het hof hoofdzakelijk gebaseerd op schade die ontstaan zou zijn door het onder 1 tenlastegelegde plegen van ontucht, in ieder geval is niet vast te stellen dat een deel uitsluitend betrekking zou hebben op feit 2. Gezien de vrijspraak van feit 1 ziet het hof daarom geen aanleiding voor oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat verdachte de slachtoffers lastigvalt, of dat de strafbare feiten die hij gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 8 oktober 2015 heeft gepleegd, waren gericht jegens de slachtoffers van het onder 2 bewezenverklaarde. Oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, acht het hof daarom niet noodzakelijk.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 239 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
28 (achtentwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. R.H. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.P. Rekmans-Snijder, griffier,
en op 19 november 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.