ECLI:NL:GHARL:2015:8616

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 november 2015
Publicatiedatum
16 november 2015
Zaaknummer
200.171.750/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een kind in het kader van familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 november 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van een kind. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van hun kind door de vader. De rechtbank had op 18 maart 2015 deze toestemming verleend, wat de moeder wilde aanvechten. De moeder stelde dat de erkenning door de vader schadelijk zou zijn voor de ontwikkeling van het kind en de relatie tussen haar en het kind zou verstoren. De vader, verweerder in hoger beroep, betwistte dit en vroeg het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep of dit af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 oktober 2015 zijn beide ouders, bijgestaan door hun advocaten, verschenen, evenals de bijzondere curator en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft de belangen van zowel de moeder als de vader afgewogen, waarbij het belang van het kind centraal stond. De moeder had onvoldoende bewijs geleverd dat de erkenning door de vader schadelijk zou zijn voor het kind. Het hof oordeelde dat de erkenning op zichzelf geen directe gevolgen zou hebben voor de relatie tussen de moeder en het kind, en dat de moeder vooral bezorgd was over de mogelijke omgang tussen de vader en het kind.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen. Het hof benadrukte dat de erkenning van het kind door de vader recht doet aan de biologische werkelijkheid en dat zowel het kind als de vader recht hebben op erkenning als familierechtelijke betrekking.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.171.750/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/137884 / FA RK 14-1724)
beschikking van de familiekamer van 3 november 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B. Delhaye, kantoorhoudend te Heerenveen,
tegen
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. T. Bijlsma, kantoorhoudend te Heerenveen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:

1.[de bijzondere curator] ,

kantoorhoudend te Heerenveen,
hierna te noemen: de bijzondere curator.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 18 maart 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 juni 2015, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen voor wat betreft de beslissingen sub 4.1 (vervangende toestemming erkenning) en zo mogelijk sub 4.4 (de verwijzing voor wat betreft de omgangsregeling en de informatie- en consultatieplicht in afwachting van het raadsonderzoek naar de pro-formazitting) en 4.5 (om de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) een onderzoek te laten doen) met aansluitend de beslissing 4.6 en 4.7, en voor het overige de beslissingen in stand te houden (met betrekking tot de verzochte kinderalimentatie) en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de vader om (naar het hof begrijpt:) vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen of te ontzeggen, de vader in dat inleidend verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, en de vader te veroordelen in de proceskosten zowel in prima als in hoger beroep.
Ter zitting van het hof heeft mr. Delhaye het verzoek van de moeder in appel aldus toegelicht dat het verzoek ten aanzien van de omgangsregeling en informatie- en consultatieplicht (4.4 t/m 4.7) bedoeld is als voorwaardelijk verzoek voor het geval het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de vervangende toestemming erkenning zal vernietigen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 augustus 2015, heeft de vader het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De vader verzoekt het hof, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep dan wel dit beroep af te wijzen als zijnde ongegrond dan wel onjuist.
2.3
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 24 juni 2015 een brief van 23 juni 2015 van de raad;
- op 5 augustus 2015 een fax van dezelfde datum van de bijzondere curator;
- op 6 augustus 2015 een brief van 5 augustus 2015 van de raad;
- op 10 augustus 2015 een journaalbericht van 7 augustus 2015 van mr. Delhaye met
bijlagen;
- op 29 september 2015 een journaalbericht van 28 september 2015 van de bijzondere curator
met bijlage;
- op 30 september 2015 een journaalbericht van dezelfde datum van de bijzondere curator;
- op 2 oktober 2015 een journaalbericht van 1 oktober 2015 van mr. Bijlsma met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 12 oktober 2015 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voorts is de bijzondere curator verschenen.
Namens de raad is - in het kader van zijn adviserende taak - de heer [C] verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de in 2007 beëindigde affectieve relatie tussen partijen is [in] 2008
[de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren. De vader heeft [de minderjarige] niet erkend en [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Noord-Nederland op 30 oktober 2014, heeft de vader de rechtbank verzocht, voor zover relevant, vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning door de vader van [de minderjarige] , een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen en de moeder een informatieplicht op te leggen.
3.3
De moeder heeft verweer gevoerd en tevens een zelfstandig verzoek gedaan tot het vaststellen van een door de vader aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] .
3.4
De rechtbank heeft de bijzondere curator bij beschikking van 3 december 2014 benoemd. De bijzondere curator heeft de rechtbank bij briefrapport van 12 februari 2015
- voor zover hier van belang - bericht dat zij het in haar hoedanigheid als bijzondere curator van [de minderjarige] in zijn belang acht dat de rechtbank het verzoek van de vader tot het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] toewijst.
3.5
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - aan de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen, de zaak voor wat betreft het verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling en opleggen van een informatieplicht aan de moeder aangehouden en de raad verzocht hieromtrent te rapporteren.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Volgens het bepaalde in artikel 1:204 lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW) kan op verzoek van de verwekker die het kind wil erkennen de ontbrekende toestemming van de moeder door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Hierbij dient een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als familierechtelijke betrekking. De wetgever heeft met het scheppen van de wettelijke mogelijkheid van vervangende toestemming beoogd in het kader van de afstamming meer aansluiting te zoeken bij de biologische werkelijkheid.
4.2
De vader en de moeder zijn het erover eens dat de vader de verwekker is van [de minderjarige] . Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang komt, komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel [de minderjarige] als de vader er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het is aan de moeder om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden afgeleid dat voormelde belangenafweging dient te leiden tot afwijzing van het verzoek van de vader.
4.3
De moeder stelt dat er nu balans is in het leven van [de minderjarige] en zij wil niet dat dit verstoord wordt door de erkenning door de vader. De vervangende toestemming tot erkenning zal naar haar verwachtingen nadelige gevolgen hebben voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . De erkenning van [de minderjarige] door de vader zullen [de minderjarige] en de moeder in een "klem" brengen.
De moeder betwist voorts dat de vader belang heeft bij de erkenning van [de minderjarige] en stelt dat [de minderjarige] nooit gewild is door de vader.
4.4
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat bij toewijzing van het verzoek van de vader de verhouding tussen [de minderjarige] en haar verstoord zal worden, dat dit een onaanvaardbare verstoring van de gezinsrust in de familie van de moeder zal meebrengen of dat een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in gevaar komt. Een zekere emotionele weerstand van de moeder tegen de erkenning door de vader is hiertoe onvoldoende. De door de moeder geuite bezwaren lijken zich voornamelijk te richten tegen eventuele omgang tussen [de minderjarige] en de vader in de toekomst en niet zo zeer tegen de erkenning op zich. De erkenning als zodanig leidt echter op zichzelf niet tot contacten tussen de moeder en de vader of tussen [de minderjarige] en de vader.
4.5
Er lijkt bij de moeder sprake te zijn van oud zeer. De moeder heeft aangegeven dat zij veel stress ervaart door de onderhavige procedure maar dat [de minderjarige] hiervan niets meekrijgt. Zij meent hiervoor thans geen hulp nodig te hebben, maar het hof acht het wel in haar belang en dat van [de minderjarige] om hulp voor zichzelf in te schakelen om haar te helpen bij het verwerken van het verleden en om te leren hoe zij [de minderjarige] de ruimte kan geven om de vader een rol in zijn leven te laten spelen.
4.6
Ten aanzien van de door de vader in juni 2015 aan de moeder verstuurde brief overweegt het hof dat de vader daarmee naar het oordeel van het hof heeft getracht om nader tot de moeder te komen. De vader heeft geen afstand willen doen van de mogelijkheid om tot erkenning van [de minderjarige] te kunnen overgaan maar heeft een voorstel gedaan om te proberen de impasse tussen partijen te doorbreken en omgang tussen hem en [de minderjarige] te bewerkstelligen.
4.7
Nu het, mede gelet op hetgeen de raad en de bijzondere curator hieromtrent naar voren hebben gebracht, voor het overige ook allerminst is onderbouwd dat [de minderjarige] door de erkenning door de vader in zijn ontwikkeling wordt bedreigd zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Aan het voorwaardelijk verzoek als vermeld in 2.1 komt het hof daarom niet toe.

5.De proceskosten

5.1
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een affectieve relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft. De moeder heeft geen gronden aangevoerd om van deze hoofdregel af te wijken.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 18 maart 2015, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G. Idsardi, mr. G. Jonkman en
mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van
3 november 2015 in bijzijn van de griffier.