ECLI:NL:GHARL:2015:8511

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
200.173.020/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht woonruimte en overlast in de buurt met betrekking tot buurtbemiddeling en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2015, gaat het om een hoger beroep in een huurrechtelijke kwestie. De appellanten, huurders van Woningstichting [de geïntimeerde], zijn in eerste aanleg door de kantonrechter in Zwolle geconfronteerd met een ontbindingsvordering van hun huurovereenkomst vanwege overlast in de buurt. De overlast was het gevolg van conflicten tussen verschillende bewoners, waarbij de wijkagent en buurtbemiddeling betrokken waren. De appellanten weigerden medewerking aan de buurtbemiddeling, wat door de verhuurder werd gezien als een schending van hun verplichtingen als huurder. De kantonrechter had de ontbinding van de huurovereenkomst met de appellanten voorwaardelijk toegewezen, onder de voorwaarde dat de verhuurder een vergelijkbare woning zou aanbieden. In hoger beroep betwistten de appellanten de toewijzing van de vorderingen en stelden dat zij niet verantwoordelijk waren voor de overlast. Het hof oordeelde dat de verhuurder nader bewijs moest leveren van de gestelde overlast en dat de herhaalde weigering tot medewerking aan de buurtbemiddeling, in combinatie met een incident van mishandeling, nog niet voldoende was voor ontbinding van de huurovereenkomst. Het hof droeg de verhuurder op om bewijs te leveren van ernstig wangedrag of overlast door de appellanten, alvorens een definitieve beslissing te nemen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.020/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 3356535 CV 14-6504)
arrest van 10 november 2015
in de zaak van

1.[appellant1] ,

hierna:
[appellant1],
2. [appellant2] ,
hierna:
[appellant2],
beiden wonende te [A] ,
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. W. Altenaar, kantoorhoudend te Apeldoorn, die ook heeft gepleit,
tegen
Woningstichting [de geïntimeerde] ,
gevestigd te [C] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[de geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff, kantoorhoudend te Deventer, die ook heeft gepleit.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis van 14 april 2015
van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle (hierna: de kantonrechter), gewezen tussen [de geïntimeerde] enerzijds en [D] c.s., Keepers c.s. en [E] c.s. anderzijds.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 1 juli 2015, met grieven en een nieuwe productie,
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- het gehouden pleidooi waarbij pleitnotities zijn overgelegd. Tijdens dat pleidooi heeft
[de geïntimeerde] haar vorderingen in incidenteel appel/vermeerdering van eis ingetrokken, zodat deze vorderingen inhoudelijk geen bespreking meer behoeven.
2.2
Na afloop van het pleidooi heeft het hof arrest bepaald.
2.3
De vordering van [appellanten] c.s. luidt:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis (…) te vernietigen, zo nodig met verbetering van de rechtsgronden, en opnieuw rechtdoende, de vorderingen van de Woonstichting alsnog af te wijzen, met veroordeling van de Woonstichting in de (na)kosten van de procedure in eerste aanleg en het hoger beroep, althans een in goede orde en justitie vereiste beslissing te nemen."

3.De feiten

3.1
De kantonrechter heeft in zijn vonnis onder 3.1 tot en met 3.14 feiten vastgesteld. [appellanten] c.s. betwisten met hun
grieven III en Xde juistheid van de onder 3.10 en, bij gebrek aan wetenschap, de onder 3.11 van dat vonnis neergelegde feiten. Daarmee rekening houdend en mede gelet op wat in hoger beroep is komen vast te staan, zijn de feiten als volgt.
3.2
[de geïntimeerde] , een toegelaten instelling zoals bedoeld in artikel 19 van de Woningwet, is eigenaar en verhuurder van onder meer de woningen aan de [a-straat] 11, [b-straat] 19 en [c-straat] 26, gelegen in de [F] in de wijk [G] van de gemeente [B] .
3.3
De woning aan [a-straat] 11 is vanaf 7 september 2012 verhuurd aan [D] en zijn partner. [b-straat] 19 is sinds juli 2009 verhuurd aan [appellanten] c.s. en [E] bewoont vanaf februari 2001 [c-straat] 26.
3.4
Sinds medio 2013 bestaan er spanningen tussen verschillende bewoners van de [F] , onder meer veroorzaakt doordat kinderen van bewoners andere kinderen pesten zonder dat de ouders van 'pesters' daartegen willen optreden, door (over en weer) schelden, het (over en weer) bedreigen met fysiek geweld of met de dood en het (over en weer) doen van aangiftes en meldingen van strafbare gedragingen.
3.5
Vanaf medio 2013 heeft de wijkagent voor [B] aandacht voor de problemen tussen de bewoners in de buurt. [de geïntimeerde] heeft in dat verband Buurtbemiddeling ingeschakeld, welke instantie vervolgens heeft geprobeerd met meerdere buurtbewoners in gesprek te komen.
3.6
Op initiatief van [E] zijn in september 2013 handtekeningen verzameld onder een stuk waarin wordt gesteld dat (het gezin van) [D] als veroorzaker van de problemen de buurt moet verlaten. Ook [appellanten] c.s. hebben deze lijst ondertekend.
3.7
Buurtbemiddeling heeft de opdracht eind september 2013 teruggegeven aan
[de geïntimeerde] , omdat onder anderen [D] , [E] en [appellanten] c.s. niet aan bemiddeling wilden meewerken. In hun verslag hebben de bemiddelaars vermeld dat het in de kern gaat om een conflict tussen [D] en [appellant1] . De conclusie luidt onder meer:
"Gezien de houding van partijen dienen we als buurtbemiddelaars de zaak terug te geven. De wil tot bemiddelen is er niet, van geen enkele partij. Partijen hebben een onwrikbare houding in hetnietwillen bemiddelen op basis van gelijkwaardigheid. Het conflict heeft zich zodanig verdiept/verhard dat een tussen-partijdige bemiddeling niet meer ingezet kan worden. Op de ladder van Glasl is het conflict tenminste in stap 7 van fase 3 beland."
De in het rapport opgenomen Escalatieladder van Glasl onderscheidt drie fasen van conflict met ieder drie treden. De derde fase is aangeduid als de vechtfase ("Conflict als totale oorlog (verlies-verlies); bindende uitspraak via arbitrage/rechtspraak") waarbij stap 7 als volgt getypeerd wordt: "Tegenstander puur als object/vijand; Partijen hebben de hoop opgegeven; Geweld; Schade bij de ander is winst voor mij; Leed bij de ander is vermaak voor mij; Verbittering en verharding; Vergelding staat centraal en Beperkte vernietiging acties."
3.8
Tussen april en september 2013 heeft de politie negen meldingen of aangiftes ontvangen aangaande (het gezin van) [D] . Het gezin is daarop aangemeld bij het Bijzonder Zorg Team Deventer (hierna: BZT). Binnen het BZT werken alle hulp- en zorgpartners in de regio samen, gericht op hulpverlening aan personen en gezinnen met meerdere problemen die moeite hebben met vinden van juiste hulpverlening of die juist hulp afhouden.
In de periode tussen oktober 2013 eind april 2014 heeft de politie negen meldingen of aangiftes ontvangen over (het gezin van) [D] .
3.9
Op 6 mei 2014 werd bij de politie gemeld dat zich een geweldsincident had voorgedaan. Nadat [D] [appellant1] met de dood had bedreigd, zou [appellant1] hem hebben geslagen waarna een vechtpartij ontstond. De politie is ter plaatse gekomen.
[appellant1] is voor dit incident bij onherroepelijk vonnis op tegenspraak veroordeeld tot een taakstraf wegens mishandeling.
3.1
De wijkagent heeft per brief van 10 mei 2014 diverse buurtbewoners uitgenodigd voor overleg op 15 mei 2014 op het politiebureau over de ontstane situatie. Geen van de genodigden is verschenen.
3.11
Tijdens een multidisciplinair overleg (hierna: MDO) in juni 2014 tussen vertegenwoordigers van de politie, [de geïntimeerde] , BZT, Buurtbemiddeling, [H] (een maatschappelijke instelling gericht op wonen, zorg en welzijn) en de werkgroep [I] is besloten nogmaals buurtbemiddeling te beproeven, ingeleid door een klemmende oproep van de burgemeester van de gemeente Deventer aan enkele wijkbewoners, onder wie [appellanten] c.s., [D] en [E] , om daaraan mee te werken. Afgesproken werd dat [de geïntimeerde] een procedure tot beëindiging van de huur met hen zou starten als geen gehoor zou worden gegeven aan de oproep van de burgemeester.
3.12
De burgemeester van Deventer heeft bij brief van 13 juni 2014 aan enkele buurtbewoners, onder wie [appellanten] c.s., geschreven dat hij een klemmend beroep op hen doet om de vervelende situatie in de straat zo niet langer te laten bestaan. Hij spoort de geadresseerden aan om alsnog contact op te nemen met Buurtbemiddeling en samen te werken aan een oplossing.
De aangeschreven personen hebben niet gereageerd.
3.13
In een proces-verbaal van 13 juli 2014 heeft de wijkagent een opsomming gegeven van meldingen, aangiftes en politie-interventies in de periode van 4 december 2013 tot en met 13 juli 2014.
3.14
[D] heeft in augustus 2014 een handtekeningenlijst opgesteld. Enkele bewoners van de [F] hebben daarop hun handtekening geplaatst voor akkoord met de stelling dat zij geen overlast hebben ervaren van (het gezin van) [D] .
3.15
Op 22 augustus 2014 heeft [appellant2] aan Buurtbemiddeling gemaild dat zij en twee andere gezinnen een dagvaarding hebben ontvangen die kan leiden tot huisuitzetting. Omdat zij dat niet willen, vraagt [appellant2] of er alsnog een mogelijkheid is tot bemiddeling.
3.16
Na het onder 4.3 vermelde vonnis van de kantonrechter heeft [de geïntimeerde] aan [appellanten] c.s. een tussenwoning met tuin en eenzelfde aantal slaapkamers als in de ontruimde woning aangeboden in [J] . [appellanten] c.s. hebben deze woning geweigerd omdat deze met name qua ligging niet vergelijkbaar was met de oude huurwoning, namelijk in een ander dorp op ongeveer 15 kilometer afstand van de vorige woning, en -anders dan de oude woning- geen hoekwoning was.
In ieder geval de kinderen van [appellanten] c.s. verblijven thans bij de moeder van [appellant2] , die een huurwoning van [de geïntimeerde] bewoont in de nabijheid van de [F] . [de geïntimeerde] heeft de moeder van [appellant2] bij brief van 12 juni 2015 gewezen op het verbod om daarin zonder toestemming van de verhuurder anderen dan leden van haar huishouding te huisvesten, aangegeven dat zij die toestemming ook niet zal krijgen en het risico loopt van een ontruimingsprocedure.
3.17
Kort voor het pleidooi in hoger beroep heeft [de geïntimeerde] aan [appellanten] c.s. onder strikte voorwaarden een huurwoning aangeboden in de wijk [K] . Ook dit aanbod hebben [appellanten] c.s. afgewezen.
3.18
Het gezin [D] heeft via een andere sociale verhuurder onder strikte voorwaarden een 'tweedekanswoning' gekregen in [B] , buiten de [F] .

4.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg

4.1
[de geïntimeerde] heeft ontbinding gevorderd van de huurovereenkomsten met [D] c.s., [appellanten] c.s. en [E] c.s. en ontruiming van de door hen gehuurde woningen, omdat zij zich niet als goed huurder hebben gedragen en overlast hebben veroorzaakt..
4.2
De betrokken huurders zijn door verschillende advocaten bijgestaan.
4.3
De kantonrechter heeft de vorderingen ten aanzien [D] c.s. onvoorwaardelijk toegewezen en ten aanzien van [E] c.s. afgewezen. Aan toewijzing van de vordering tegen [appellanten] c.s. heeft de kantonrechter een voorwaarde verbonden: [de geïntimeerde] dient ten tijde van de ontruiming een beschikbare en qua volume en prijs met de te ontruimen woning vergelijkbare woning buiten de [F] aan te bieden.

5.De bespreking van de grieven

5.1
Door weglating van de met de grieven III en X betwiste feiten hebben [appellanten] c.s. in zoverre geen belang meer bij die grieven. Met
grief Xleggen [appellanten] c.s. voorts de vinger op het feit dat de kantonrechter ten onrechte in het vonnis, waarvan beroep, informatie heeft opgenomen die afkomstig is uit processtukken van mede-gedaagden en die niet tot het procesdossier van [appellanten] c.s. behoort.
In eerste aanleg is sprake geweest van subjectieve cumulatie van verschillende, voor afzonderlijke berechting vatbare, rechtsvorderingen die vanwege hun onderlinge samenhang in één procedure zijn samengevoegd. Hoewel sprake is van één dagvaarding en de procedure één rolnummer heeft gekregen, behouden de zaken tegen de huurders van elke woning hun zelfstandigheid en behoren processtukken die zijn overgelegd in de ene zaak niet van rechtswege tot het procesdossier in de zaak van een ander (zie HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1032).
Hoewel de grief gegrond is, hebben [appellanten] c.s. daarbij in zoverre geen belang dat daarmee een niet-dragende overweging van de kantonrechter wordt bestreden, zodat gegrondheid van de grief niet leidt tot vernietiging van het vonnis.
5.2
Evenmin tot vernietiging leidt
grief XI, waarin [appellanten] c.s. stellen dat de kantonrechter een verrassingsbeslissing heeft genomen omdat hij geen mondelinge behandeling heeft gelast. Nu is gesteld noch gebleken dat [appellanten] c.s. een uitdrukkelijk verzoek om een comparitie of pleidooi hebben gedaan, welk verzoek door de kantonrechter genegeerd zou zijn, is van een verrassingsbeslissing om die reden geen sprake. De kantonrechter is op grond van de huidige wetgeving ook niet gehouden tot het ambtshalve gelasten van een mondelinge behandeling in een dagvaardingszaak.
5.3
Grief IV, waarin [appellanten] c.s. betwisten te zijn uitgenodigd voor het onder 3.11 bedoelde overleg, berust op een verkeerde lezing van het vonnis waarvan beroep. De kantonrechter heeft [appellanten] c.s. niet verweten dat zij een uitnodiging voor het bijwonen van het MDO hebben genegeerd, maar dat zij geen gehoor hebben gegeven aan de dringende oproep van de burgemeester om zich alsnog tot Buurtbemiddeling te wenden.
5.4
Met de overige grieven komen [appellanten] c.s. op tegen de toewijzing van de vorderingen van [de geïntimeerde] en de daartoe gebezigde motivering. Het hof zal die grieven gezamenlijk bespreken.
5.5
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zodanig ernstig wangedrag of overlast in de buurt door [appellanten] c.s. dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, is van belang wat daaromtrent is komen vast te staan of, bij voldoende betwisting, bewezen wordt.
In het onderhavige geval treedt [de geïntimeerde] niet alleen op om het recht op rustig en ongestoord woongenot van haar, over overlast klagende, omwonende huurders te waarborgen, maar beroept zij zich tevens op haar taak om bij te dragen aan de leefbaarheid in de buurten en wijken waar zij wooneenheden heeft (art. 12a Besluit beheer sociale-huursector). Het hof constateert dat dit besluit inmiddels is vervangen door het op 1 juli 2015 in werking getreden Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015 (Stb. 2015 nr. 231). Artikel 51, eerste lid, van dat besluit geeft een limitatieve opsomming van wat verstaan moet worden onder bijdragen aan de leefbaarheid, waaronder woonmaatschappelijk werk ten behoeve van de eigen huurders en het bijdragen aan de uitvoering van plannen ter voorkoming van overlast en ter bevordering van de veiligheid.
5.6
De kantonrechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomst met [appellanten] c.s. toegewezen op grond van de volgende omstandigheden:
a. a) de inhoud van het proces-verbaal van 13 juli 2014 van wijkagent [L] ,
b) het slaan van [D] op 6 mei 2014 waarmee [appellant1] in relevante mate heeft bijgedragen aan verdere escalatie van het conflict en
c) de onverzoenlijke opstelling in het traject van Buurtbemiddeling en vervolgens de categorische weigering daarvan, ook na aandrang van de burgemeester.
De kantonrechter heeft het verweer van [appellanten] c.s. dat [D] de oorzaak is van alle conflicten verworpen door te wijzen op de eigen verantwoordelijkheid van [appellant1] om zich in te houden en verdere escalatie te voorkomen, hetgeen [appellanten] c.s. onvoldoende hebben gedaan.
5.7
Volgens [appellanten] c.s. was bij het incident op 6 mei 2014 sprake van noodweer(-exces), hebben zij niet categorisch bemiddeling geweigerd maar juist herhaaldelijk op bemiddeling aangedrongen en hebben zij niet zodanig ernstige overlast veroorzaakt, dat daardoor ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is.
5.8
Het hof leest in het proces-verbaal van de wijkagent, voor zover dat meldingen bevat die zien op beweerde misdragingen van [appellanten] c.s., slechts:
- een melding van [D] op 14 februari 2014, inhoudend dat zijn kinderen op weg naar school worden lastiggevallen door [appellant1] ;
- een melding dat [appellant1] op 6 mei 2014 diverse mensen heeft geslagen. Nadat de politie ter plaatse is geweest wordt gemuteerd dat [D] doodsbedreigingen zou hebben geuit richting [appellant1] , waarna [appellant1] [D] zou hebben geslagen. De hele buurt is het spuugzat en schreeuwt om bemiddeling en ingrijpen van de wijkagent, aldus het proces-verbaal.
De wijkagent maakt voorts melding van het feit dat vier betrokken families per brief worden
uitgenodigd voor overleg op 15 mei 2014, doch dat niemand is verschenen. Aan het slot van het proces-verbaal staan de namen van acht betrokkenen, waaronder [appellanten] c.s.
5.9
Vooralsnog is van misdragingen door [appellant1] jegens buurtgenoten slechts komen vast te staan dat [appellant1] [D] op 6 mei 2014 heeft mishandeld. De onherroepelijk geworden strafrechtelijke veroordeling op tegenspraak levert daarvoor dwingend bewijs op (artikel 161 Rv), behoudens tegenbewijs (artikel 151 Rv). Met het nu gedane beroep op noodweer betwist [appellant1] niet de strafrechtelijke bewezenverklaring.
Voor de waardering van de ernst van het als mishandeling gekwalificeerde feit als vorm van wangedrag of overlast voor de buurt kan van belang zijn of [appellant1] zich terecht beroept op noodweer(-exces) als rechtvaardigingsgrond. Dat beroep is in een civiele procedure, zoals hier, een beroep op een bevrijdend verweer waarvoor op [appellant1] de stelplicht en bewijslast rust. [appellant1] heeft echter nagelaten om voldoende feiten aan te voeren waaruit de gegrondheid van dit verweer kan blijken, laat staan dat hij daarvan bewijs heeft aangeboden. Het enkele feit dat hij kort daarvoor bedreigd zou zijn door [D] is onvoldoende, nu daaruit niet volgt dat er een noodzaak was tot verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Het hof gaat er daarom van uit dat [appellant1] terecht een verwijt kan worden gemaakt van de mishandeling van [D] . Uit de melding van dit incident aan de politie en de reactie van de buurt na het incident, zoals die blijkt uit het onder 5.8 weergegeven proces-verbaal van de wijkagent, volgt dat in ieder geval deze gebeurtenis ook als buurtoverlast is te kwalificeren.
5.1
Deze eenmalige gebeurtenis rechtvaardigt evenwel naar het oordeel van het hof op zichzelf nog geen ontbinding van de huurovereenkomst.
[de geïntimeerde] heeft tijdens het pleidooi toegelicht dat zij beschikt over een groot aantal klachten van omwonenden over ander wangedrag of overlast door [appellant1] in de [F] , maar dat deze omwonenden uit angst voor [appellant1] hun naam niet bekend willen maken. [de geïntimeerde] heeft aangeboden getuigen voor te brengen die daaromtrent een nadere verklaring kunnen afleggen, zoals de wijkagent en de burgemeester.
Het hof is van oordeel dat [de geïntimeerde] in de gelegenheid moet worden gesteld nader bewijs bij te brengen van feiten en omstandigheden, waaruit volgt dat [appellanten] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan zodanig ernstig wangedrag of overlast dat ontbinding van hun huurovereenkomst gerechtvaardigd is.
5.11
Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat van een goed huurder van een toegelaten instelling zoals [de geïntimeerde] ook verlangd kan worden dat hij, indien de leefbaarheid van de buurt in het geding is en de huurder daarin een rol van betekenis heeft, meewerkt aan redelijke voorstellen van de verhuurder die kunnen leiden tot een oplossing van het probleem.
In het onderhavige geval hebben [appellanten] c.s. blijkens het proces-verbaal van de wijkagent zelf ook melding gemaakt van door hen ondervonden problemen (met [D] ). Gelet daarop hadden zij een rol van betekenis in een conflictueuze situatie in de wijk. Dat inzet van Buurtbemiddeling een apert ongeschikt middel was om een oplossing te bereiken is niet gesteld, en blijkt ook bepaald niet uit het feit dat de binnen het MDO verenigde organisaties en instellingen dat middel wel geschikt achtten.
[appellanten] c.s. hadden dan ook in redelijkheid niet hun medewerking mogen weigeren aan de door [de geïntimeerde] ingezette Buurtbemiddeling, waartoe ook de burgemeester hen nogmaals met klem uitnodigde.
Dat [appellanten] c.s. na ontvangst van de dagvaarding nog hebben verzocht om bemiddeling doet aan het voorgaande onvoldoende af.
Het hof is evenwel van oordeel dat de herhaalde weigering tot medewerking, ook in combinatie met het incident van 6 mei 2014, in dit geval nog onvoldoende is om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. Het hof overweegt dat naast het incident van 6 mei 2014 nog niet is komen vast te staan dat [appellanten] c.s. andere overlast in de buurt hebben veroorzaakt en dat [appellanten] c.s. niet tevoren zijn gewaarschuwd dat weigering tot medewerking aan Buurtbemiddeling zou leiden tot een ontruimingsprocedure (zoals binnen het MDO was besproken).
5.12
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [de geïntimeerde] nader bewijs bij zal moeten brengen voor haar stelling dat er reden is voor ontbinding van de huurovereenkomst met [appellanten] c.s.
Zij wordt daarom toegelaten tot bewijs zoals hieronder vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
alvorens nader te beslissen:
draagt [de geïntimeerde] op te bewijzen feiten en omstandigheden, waaruit volgt dat [appellanten] c.s. zich schuldig hebben gemaakt aan zodanig ernstig wangedrag of overlast dat ontbinding van hun huurovereenkomst gerechtvaardigd is;
bepaalt dat, indien [de geïntimeerde] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. M.E.L. Fikkers, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [de geïntimeerde] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum24 november 2015 waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [de geïntimeerde] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.E.L. Fikkers, mr. D.H. de Witte en mr. G.T. de Jong en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 10 november 2015.