Uitspraak
1.[appellant] ,
dhr. [appellant],
mw. [appellante],
[appellanten],
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerden],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
de vonnissen van de Rechtbank Noord-Nederland waarvan hoger beroep is ingesteld, te vernietigen en de vorderingen van [appellanten] bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, toe te wijzen zoals destijds bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg d.d. 6 juni 2012 is gevorderd, te vermeerderen met € 3.545,55, inclusief BTW, aan deskundige kosten, eventueel onder aanvulling en verbetering van de gronden, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedures, in beide instanties."
de vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling Privaatrecht, locatie Groningen, op 5 juni 2013 en 2 april 2014 (…) voor zover deze door het incidenteel appel zijn ontsloten, te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, de vorderingen zijdens [appellanten] alsnog af te wijzen, met bepaling dat [appellanten] aan [geïntimeerden] dienen terug te betalen al hetgeen [geïntimeerden] uit hoofde van het (eind)vonnis a quo heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van die betaling tot en met de dag der terugbetaling."
3.De feiten
De boerderij, die is gebouwd vóór 1906 en in 1975/1976 tot woonboerderij is verbouwd, is verkocht respectievelijk gekocht voor € 456.250,-. De laatste moderniseringen van de woonboerderij hebben plaatsgevonden in de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Op de aanbiedingstekst van de woonboerderij is onder bijzonderheden vermeld dat de woning
"gedeeltelijk is voorzien van dubbele beglazing en gedeeltelijk van muurisolatie".
'Vragenlijst voor de verkoop van een woning',behorende bij de koopovereenkomst de vraag of er isolerende voorzieningen in het pand zijn aangebracht, beantwoord met
'ja'en daarbij het antwoord geconcretiseerd naar
'dubbel glas op de begane grond'. Voorts hebben zij op de vragenlijst aangegeven dat hun geen gebreken bekend zijn van de technische installaties, dat de elektrische installatie niet is vernieuwd en dat zij niet bekend zijn met aantasting van de woning door houtworm, boktor, ander ongedierte, zwammen of schimmels. In het algemeen hebben zij nog verklaard niet bekend te zijn met gebreken die van invloed kunnen zijn op de koop.
'de basiskwaliteit van de woonboerderij'op peil te brengen worden geraamd op € 146.200,- exclusief BTW.
4.De vordering in eerste aanleg en de beslissing daarop
Subsidiair diende ten aanzien van [geïntimeerden] de koopovereenkomst te worden gewijzigd in die zin dat de koopprijs zou worden verminderd met € 150.000,- te vermeerderen met overdrachtsbelasting en notariskosten en dienden [geïntimeerden] hoofdelijk te worden veroordeeld tot terugbetaling van de koopsom van € 150.000,-, te vermeerderen met overdrachtsbelasting en notariskosten.
[appellanten] hebben voorts veroordeling van [geïntimeerden] en TMS Holland in de proceskosten gevorderd.
Voorts heeft de rechtbank [geïntimeerden] hoofdelijk veroordeeld, in die zin dat wanneer de één betaalt de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 2.380,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De proceskosten van het geding zijn tussen [appellanten] en [geïntimeerden] gecompenseerd, in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt en [appellanten] zijn veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van TMS Holland begroot op € 7.173,50.
De vordering jegens TMS Holland en [geïntimeerden] heeft de rechtbank voor het overige afgewezen.
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
veertien grievenopgeworpen. In incidenteel appel hebben [geïntimeerden]
zes grievenopgeworpen.
eerste griefrichten [appellanten] zich tegen de feitenvaststelling in het tussenvonnis van 5 juni 2013. Nu het hof in rechtsoverweging 3 de feiten zelfstandig heeft vastgesteld, hebben [appellanten] bij een afzonderlijke bespreking van deze grief geen belang.
Inleiding
primairschadevergoeding op grond van een toerekenbare tekortkoming door [geïntimeerden] gevorderd, hierin bestaande dat de door [geïntimeerden] geleverde onroerende zaak niet de eigenschappen bezit die [appellanten] daarvan op grond van de gesloten koopovereenkomst mochten verwachten (non-conformiteit).
Subsidiairhebben [appellanten] gevorderd de koopovereenkomst op grond van dwaling met toepassing van artikel 6:230 lid 2 BW te wijzigen, met dien verstande dat de koopsom wordt verlaagd met het door hen geleden financiële nadeel.
Non-conformiteit
"Partijen hebben bij het sluiten van de koopovereenkomst gebruik gemaakt van de NVM-koopakte. De NVM-koopakte bevat ter zake van de conformiteit een regeling in artikel 5.1 en 5.3 die afwijkt van die van artikel 7:17 BW. Partijen hebben ten aanzien van de uitleg van de regeling in artikel 5.1 en 5.3 van de koopakte niet gesteld dat zij specifieke verklaringen jegens elkaar hebben geuit. De rechtbank neemt daarom tot uitgangspunt bij de uitleg van voornoemde bepalingen de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin zij zijn gesteld, gelezen in de context van het geschrift als geheel, in het verkeer normaal gesproken hebben. Blijkens artikel 5.1 van de koopovereenkomst hebben partijen het risico van alle gebreken, dus zowel de zichtbare als de onzichtbare gebreken, uitdrukkelijk bij de kopers, dus bij [appellanten] gelegd. Deze bepaling vormt daarmee een algemene vrijtekening ten gunste van de verkoper. [geïntimeerden] hebben evenwel met artikel 5.3 van de koopakte gegarandeerd dat de woning ten tijde van de overdracht de eigenschappen bezit die voor het normaal gebruik van die woning als woonhuis nodig zijn, tenzij die gebreken aan de kopers kenbaar waren op het moment van het tot stand komen van de koopovereenkomst. Zonder nadere feiten of omstandigheden, die [geïntimeerden] niet hebben gesteld, doet het bepaalde in artikel 5.1 daaraan niet af, omdat artikel 5.3 van de koopakte als een uitzondering op artikel 5.1 van de koopakte moet worden beschouwd. Artikel 20 en 21 zijn in de overeenkomst opgenomen, mede omdat zoals [geïntimeerden] onweersproken hebben gesteld, het hier een woning betrof die aan modernisering en verbetering toe was. Gezien de formuleringen van artikel 20 en 21 van de koopovereenkomst, staan zij in beginsel een beroep van de koper op artikel 5.3 van de koopakte niet in de weg."
Bij een bevestigend antwoord op voornoemde vragen, zal voorts beoordeeld dienen te worden of de gebreken voor [appellanten] kenbaar waren ten tijde van de eigendomsoverdracht. In dat laatste geval komt hen immers geen beroep toe op de in artikel 5.3 van de koopakte gegeven garantie.
Een beroep hierop door [geïntimeerden] dient evenwel naar vaste jurisprudentie in beginsel te falen indien het gaat om eigenschappen die [appellanten] op grond van uitdrukkelijke mededelingen van [geïntimeerden] mochten verwachten, dan wel indien [geïntimeerden] als verkoper op de hoogte waren van de ontbrekende eigenschappen, terwijl zij wisten dan wel dienden te begrijpen dat [appellanten] bedoelde eigenschappen van belang achtten en het naar verkeersopvattingen op de weg van [geïntimeerden] had gelegen [appellanten] omtrent het ontbreken van die eigenschappen te informeren.
tweede griefop het standpunt gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat er ook een mededelingsplicht op de verkoper rust ingeval van een gebrek dat niet aan het normaal gebruik in de weg staat, maar dat wel van belang is voor de koper en waarvan de verkoper weet of vermoedt dat de koper het niet kent. Voor zover deze grief betrekking heeft op de primaire vordering van [appellanten] dient de grief te falen, nu deze berust op een onjuiste lezing van het vonnis van 5 juni 2013; de rechtbank heeft in rechtsoverweging 5.8 van dat vonnis immers overwogen:
"Op de verkoper rust een mededelingsplicht. Hij moet een koper op de hoogte stellen van gebreken waarvan hij behoort te weten dat ze voor koper van belang zijn en waarvan hij weet of vermoedt dat koper ze niet kent."Voor zover de
tweede griefvan [appellanten] betrekking heeft op het beoordelingskader inzake de subsidiaire vordering zal het hof deze hierna, in rechtsoverweging 5.46, nader bespreken.
A. de ondeugdelijke hoofddraag- en kapconstructie;
B. het lekkende rookkanaal;
C. de onveilige elektrische installatie;
D. de ontbrekende, ondeugdelijke dan wel brandgevaarlijke isolatie;
E. het metselwerk en de stenen aan de rechterzijgevel, die een bolling vertonen.
In hoger beroep stellen [appellanten] nog slechts de gebreken genoemd onder A, met uitzondering van de
staandegebinten, en onder D aan de orde. [geïntimeerden] komen op hun beurt in incidenteel appel op tegen de toewijzing van de vorderingen van [appellanten] met betrekking tot de gebreken onder B en C.
Het hof zal de opgeworpen grieven ten aanzien van de gestelde gebreken onder A, B, C en D hierna bespreken.
derde griefop het standpunt gesteld dat de sporenkap, hanenbalken en ankerbalken zijn aangetast door houtrot en dat voorts de ankerbalken gebrekkig waren als gevolg van houtsplijting. Zij verwijzen ter onderbouwing van hun stellingen naar de rapportage, alsmede de aanvullende rapportage, van [naam organisatie] (productie 18 bij inleidende dagvaarding en productie 1 bij memorie van grieven).
"In de constructie zijn sporen van houtvernielende insecten aangetroffen. De houtvernielers dienen bestreden te worden door een bedrijf dat gespecialiseerd is in houtaantastingen."Voor zover de oorzaak van de aantasting van de constructie gelegen is houtvernielende insecten, dient dit dan ook als een kenbaar gebrek voor rekening van [appellanten] te blijven.
Zulks geldt, zoals [appellanten] ook erkennen, eveneens voor de gebreken aan de staande gebinten, nu tussen partijen vaststaat dat zij reeds voor de eigendomsoverdracht ter zake van gebreken betreffende de staande gebinten een depotovereenkomst hebben gesloten en dat [geïntimeerden] in dat kader een bedrag van € 2.369,62 aan [appellanten] hebben betaald voor het herstel van die gebinten.
“Constructief gezien bleken de ankerbalken gebrekkig als gevolg van houtsplijting. Houtsplijting ontstaat door onregelmatige krimp, waardoor spanningen vervolgens tot scheurvorming leiden. De ankerbalken bleken nog slechts met een klein deel van het hout aan de staanders verbonden. De ankerbalken waren nagenoeg tot op het hart gespleten en vervolgens recent (in 2008) opgevuld met kranten. De hele kapconstructie en de tussenvloeren (van de eerste en tweede verdieping) rusten op zes (6) gebintpalen of staanders. De tussenmuren zijn niet dragend. Een aangetaste gebintconstructie maakt dat het hele huis (kap en tussenvloeren) niet veilig is. De ankerbalken voldoen niet aan de destijds (2008) geldende constructieve eisen. [appellanten] heeft de kapconstructie en alle zes ankerbalken laten verzwaren met balkhout (sporenframe) en extra laten ondersteunen. Voor normaal gebruik als woonhuis en de veiligheid is een deugdelijke constructie vereist die voldoet aan de hiervoor geldende constructieve eisen.”
"Vanwege de afwerking en betimmeringen aan de binnenzijde was het niet mogelijk om de constructie en het dakbeschot volledig te inspecteren."Hiermee staat echter, anders dan [appellanten] lijken te stellen, niet zonder meer vast dat houtrot in de sporenkap, hanenbalken en ankerbalken als zelfstandige oorzaak de constructie van de woning zodanig heeft aangetast, dat dit in de weg staat aan normaal (veilig) gebruik van de woning. De rapportages van [naam organisatie] waarnaar [appellanten] in dit kader hebben verwezen, bieden naar het oordeel van het hof onvoldoende grondslag voor die stelling. De enkele constatering van [naam organisatie] dat de houten sporen en hanenbalken achter de betimmering door houtrot zijn aangetast, leidt immers nog niet zonder meer tot de conclusie dat de woning niet veilig en met een bepaalde mate van duurzaamheid bewoond kon worden.
Nu [appellanten] , op wie in dit kader stelplicht en bewijslast rusten, een voldoende gespecificeerd bewijsaanbod hebben gedaan betreffende hun stelling dat in de sporenkap, de hanenbalken en ankerbalken houtrot aanwezig is, veroorzaakt door vocht achter de betimmering in de woning, dat in de weg staat aan het normaal gebruik van die woning, zal het hof hen toelaten tot bewijslevering. Het hof zal de zaak daartoe naar de rol verwijzen.
De isolatie (grief 4, 5 en 6 in principaal appel)
dubbel glas op de begane grond", terwijl in de verkooptekst van de makelaar (productie W4 bij conclusie van antwoord) ter zake van de isolatie is vermeld:
"gedeeltelijk voorzien van dubbele beglazing en gedeeltelijk van muurisolatie".
"Onderstaand tref je de antwoorden in blauw op jullie vragen aangaande [adres] .Wat zit er achter het verlaagde plafond in de badkamer beneden?Antwoord: Isolatie, waterleiding en elektrische leidingenWat zit er achter de plafonds op de bovenverdieping?Antwoord: Rond alle dakkapellen is zware isolatie aangebracht. De voorste kamer, boven het voorhuis is gedeeltelijk geïsoleerd. De kamer met het ronde raam is geïsoleerd. De andere twee kamers zijn nauwelijks aangepakt. Ze zijn niet koud."Anders dan [appellanten] lijken te stellen, kan uit de bovenstaande antwoorden van de makelaar van [geïntimeerden] niet worden afgeleid dat de woning ‘goed geïsoleerd’ was. Ook de verklaring d.d. 16 oktober 2014 (productie 8 bij memorie van grieven) van de makelaar van [appellanten] zelf - waarvan de inhoud overigens door [geïntimeerden] wordt betwist - biedt voor die stelling onvoldoende grondslag. Voor zover [appellanten] zich voorts hebben willen beroepen op de opmerking van [geïntimeerde 1] dat het achter de knieschotten op de voorste slaapkamer aangetroffen materiaal zoals papier, tapijt en plastic "ook een isolerende werking kan hebben", overweegt het hof dat deze opmerking in dit verband door [appellanten] niet zodanig kon worden opgevat dat [geïntimeerde 1] daarmee verklaarde dat de betreffende slaapkamer geheel geïsoleerd was.
Voor zover [appellanten] hebben gesteld dat [geïntimeerden] schriftelijk hebben verklaard dat de woning goed geïsoleerd was, hebben zij nagelaten deze stelling met bewijsmiddelen te staven. Nu [appellanten] voorts geen op hun stelling ter zake van de door [geïntimeerden] gedane mededeling toegespitst bewijsaanbod hebben gedaan, komt het hof aan nadere bewijslevering op dit punt niet toe. Er kan mitsdien niet vanuit worden gegaan dat [geïntimeerden] voorafgaand aan de eigendomsoverdracht aan [appellanten] hebben meegedeeld dat de woning "goed geïsoleerd" was.
Het hof acht in dat kader tevens van belang dat [geïntimeerden] onweersproken hebben gesteld dat zij aan [appellanten] hebben meegedeeld dat zich achter de knieschotten op de slaapkamer boven het voorhuis rommel bevond, zodat de aanwezigheid van af te voeren materialen, zoals de voor de isolatie gebruikte materialen, kenbaar was voor [appellanten]
grieven 4, 5 en 6in principaal appel falen.
Het rookkanaal (grief 1 in incidenteel appel)
eerste griefin incidenteel appel van [geïntimeerden] richt zich tegen de overweging van de rechtbank met betrekking tot (schade als gevolg van) gebreken aan het rookkanaal.
"Verder is het rookkanaal ondeugdelijk geconstrueerd en heeft dat gelekt. (…) Tevens zijn in de spouw tussen binnen- en buitenmantel en op de plafonds van de tussenvloeren zware roetplekken zichtbaar, hetgeen duidt op ernstige lekkage. De door mij geconsulteerde rookkanaalexpert heeft aangegeven dat het huidige rookkanaal niet op verantwoorde wijze gebruikt kan worden, zeker niet in combinatie met een rieten kap."Anders dan [appellanten] lijken te stellen kan uit deze brief echter niet worden afgeleid dat het rookkanaal zoals dat bij [geïntimeerden] tot aan de eigendomsoverdracht in gebruik is geweest, gebrekkig was als gevolg van lekkage. Gelet op de onweersproken stelling van [geïntimeerden] dat het rookkanaal naar behoren functioneerde omdat, na de realisatie van de nieuwe aansluiting in 1986, het gedeelte van het rookkanaal waarin het (gerepareerde) lek zich bevond niet langer gebruikt werd, is de enkele constatering van [X] dat zich in het rookkanaal een lek bevond, onvoldoende om de stelling van [appellanten] dat het gerepareerde lek in het rookkanaal een gebrek betreft dat aan normaal gebruik van de woning in de weg staat, te kunnen dragen. Ook de aangetroffen roetsporen zijn hiertoe, in het licht van het verweer van [geïntimeerden] , onvoldoende. De verwijzing van [appellanten] naar de rapportages van [naam organisatie] kan hen voorts evenmin baten. Het hof overweegt in dat verband dat aan de constatering van [naam organisatie] dat het rookkanaal op diverse plekken niet dicht is, geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, nu dit onverlet laat dat [geïntimeerden] zoals zij onweersproken hebben gesteld - een nieuwe aansluiting op het rookkanaal hebben gemaakt, waardoor de rook niet langer langs het punt kwam waar het rookkanaal voorheen gelekt heeft. Zo er al sprake was van een gebrekkig herstel van het lek in de rookmantel, behoefde dit derhalve niet in de weg te staan aan normaal gebruik daarvan. Dat dit anders is, heeft [naam organisatie] niet kunnen vaststellen, nu (ook) zij heeft nagelaten de werking van de in 1986 door [geïntimeerden] gerealiseerde aansluiting op het rookkanaal te testen.
De elektrische installatie (grief 2 in incidenteel appel)
tweede griefin incidenteel appel van [geïntimeerden] richt zich tegen de overweging van de rechtbank met betrekking tot (schade als gevolg van) gebreken aan de elektrische installatie.
Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen dient de koper van een bestaande woning, afhankelijk van de ouderdom van die woning, rekening te houden met de mogelijkheid dat sprake is van (enig) achterstallig onderhoud en met de mogelijkheid dat (enige) werkzaamheden zullen moeten worden verricht om de woning aan te passen aan de eisen van de tijd. Dat geldt zeker voor een woning van meer dan honderd jaar oud.
Naar het oordeel van het hof hadden [appellanten] er dan ook rekening mee moeten houden dat de elektrische installatie in de woning niet zou voldoen aan de ten tijde van de eigendomsoverdracht geldende eisen van de nutsbedrijven.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerden] op de vragenlijst ook hebben aangegeven dat de elektrische installatie door hen niet is vernieuwd. [appellanten] wisten derhalve bij het sluiten van de koopovereenkomst dat de installatie stamde uit de jaren '70 van de vorige eeuw.
"Wel hebben we op een paar plaatsen aanleg met snoeren gezien onder meer voor buitenverlichting, dit was voor iedereen duidelijk zichtbaar."Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] deze stelling van [geïntimeerden] onvoldoende gemotiveerd betwist. Zij hebben ter zake van de zichtbaarheid van de installatie (enkel) verwezen naar de aanvullende rapportage van [naam organisatie] . In deze rapportage, die ruim vier jaar na de eigendomsoverdracht is opgesteld, stelt DHRM weliswaar dat het gebrek niet kenbaar was voor [appellanten] , maar geeft zij nog geen begin van een onderbouwing voor die stelling. In het licht van de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerden] op dit punt, is dit dan ook onvoldoende. Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellanten] delen van de elektrische installatie hebben kunnen waarnemen bij de bezichtigingen van de woning. [appellanten] hadden er op grond daarvan rekening mee moeten houden dat ook de niet zichtbare delen van de installatie van vergelijkbare aard zouden zijn als de zichtbare delen.
"met aannemers en/of andere deskundigen/installateurs de woning te bekijken", hadden [appellanten] , als zij dat op grond van de rapportage van TMS Holland wenselijk hadden gevonden, de elektrische installatie dienen te laten beoordelen door een deskundige. Gelet op de ouderdom van de woning mocht een dergelijk onderzoek ook van [appellanten] worden verwacht teneinde teleurstelling achteraf te voorkomen. Dat [appellanten] dergelijk onderzoek niet nodig hebben geacht, moet naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval voor hun rekening worden gelaten.
Dwaling (grief 7 en 8 in principaal appel)
grieven 7 en 8in principaal appel. In de toelichting op hun grieven specificeren [appellanten] niet op welk in artikel 6:228 lid 1 BW omschreven dwalingsgeval zij hun vordering baseren. Uit hun stellingen zoals zij die in eerste aanleg geformuleerd hebben, leidt het hof evenwel af dat [appellanten] een beroep beogen te doen op het bepaalde in lid 1 sub a en sub b van het genoemde artikel.
tweede griefin principaal appel hebben gesteld dat de rechtbank in rechtsoverweging 5.8 van het vonnis van 5 juni 2013 ter zake van hun subsidiaire vordering een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door te overwegen dat
“Indien het gebrek niet aan een normaal gebruik van de woning in de weg staat, (...) de verkoper en diens makelaar in beginsel niet eigener beweging elke onvolkomenheid[behoeft]
te benoemen”, overweegt het hof dat gelet op het hiervoor weergegeven beoordelingskader ter zake van het beroep op dwaling, deze grief slaagt voor zover zij betrekking heeft op de subsidiaire vordering van [appellanten] Of dit hen ook kan baten zal hierna blijken.
Ook het beroep van [appellanten] op dwaling op de voet van artikel 6:228 lid 1, aanhef en onder b, BW kan hen niet baten. [appellanten] hebben in dat kader (onder punt 27 van hun inleidende dagvaarding) gesteld dat [geïntimeerden] hen hadden moeten inlichten over de geschilderde ankerbalken die bleken te zijn aangetast door houtsplijting. Naar het oordeel van het hof kunnen [geïntimeerden] echter niet geacht worden op dit punt een mededelingsplicht te hebben geschonden. [geïntimeerden] hebben immers onweersproken gesteld dat de opvulling van de houtsplijting met kranten enkel vanuit cosmetisch oogpunt is geschied - het hof verwijst naar rechtsoverweging 5.15 van dit arrest.
[appellanten] hebben ten aanzien van de overige gebreken onvoldoende (concreet) feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hen, ondanks dat ten aanzien van de gestelde gebreken geen sprake is van non-conformiteit, niettemin een geslaagd beroep op dwaling toekomt. Het hof overweegt in dat kader nog dat, gelet op de ouderdom en de algehele onderhoudstoestand van de woning, die in de jaren ’80 van de vorige eeuw de laatste moderniseringen had ondergaan, [appellanten] rekening hadden dienen te houden met het feit dat zij geconfronteerd konden worden met bepaalde tegenslagen en met (enige mate van) achterstallig onderhoud. Naar het oordeel van het hof hadden [appellanten] in hetgeen hen bekend was aanleiding moeten vinden zelf nader onderzoek te doen, teneinde een onjuiste voorstelling van zaken te voorkomen.
grieven 7 en 8in principaal appel falen.
De schade (grief 9 t/m 13 in principaal appel, grief 3 in incidenteel appel)
grieven 9 t/m 13in principaal appel gericht tegen de overwegingen van de rechtbank ter zake van de schade(berekening). Voor zover deze grieven zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de schade(berekening) ter zake van het rookkanaal (
grief 10), de elektrische installatie (
grief 11) en de kosten voor het gebruik van containers voor het herstel van de gebreken aan het rookkanaal, de elektrische installatie en de ondeugdelijke isolatie (
grief 13), behoeven deze grieven geen nadere bespreking, nu het hof hiervoor heeft geoordeeld dat [appellanten] ter zake van de gestelde gebreken aan het rookkanaal, de elektrische installatie en de isolatie geen geslaagd beroep op non-conformiteit en/of dwaling toekomt en [geïntimeerden] te dien aanzien derhalve niet schadeplichtig zijn.
grief 9en
grief 12stellen [appellanten] dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een concrete schadeberekening terwijl de schade in het onderhavige geval abstract berekend dient te worden en heeft de rechtbank volgens [appellanten] voorts ten onrechte een correctie 'nieuw voor oud' in aanmerking genomen.
Het hof constateert dat deze grieven alleen relevantie hebben indien [appellanten] slagen in de in rechtsoverweging 5.19 weergegeven bewijsopdracht. Het hof zal de behandeling van de grieven daarom aanhouden in afwachting van de bewijslevering.
derde griefincidenteel appel komen [geïntimeerden] op tegen de toewijzing van de vordering van [appellanten] ter zake van de restitutie van overdrachtsbelasting en notariskosten, alsmede van de kosten van de rapportage van [naam organisatie] . Het hof overweegt ten aanzien van deze vorderingen van [appellanten] het volgende.
Ten aanzien van de vordering van [appellanten] tot restitutie van een deel van de door hen betaalde overdrachtsbelasting en notariskosten overweegt het hof als volgt.
Deze vordering is gebaseerd op de stelling van [appellanten] dat zij door het tekortschieten van [geïntimeerden] schade hebben geleden, daarin bestaande dat zij teveel overdrachtsbelasting en notariskosten hebben betaald. Indien zij bekend zouden zijn geweest met de gebreken, zouden zij een aanzienlijk lagere koopsom hebben betaald, en daardoor lagere notariskosten en overdrachtsbelasting verschuldigd zijn geworden, aldus [appellanten]
Het hof volgt hen niet in dit betoog. [appellanten] vorderen vergoeding van de schade die zij hebben geleden doordat de woning gebrekkig is. Voor zover deze vordering ten aanzien van de diverse door [appellanten] gestelde gebreken toewijsbaar is, hebben [appellanten] aanspraak op schadevergoeding, waarbij de schade wordt begroot op de kosten van herstel. Door de vergoeding van deze schade worden [appellanten] in hun vermogen gecompenseerd. Zij hebben voor de overeengekomen koopsom weliswaar een woning met gebreken geleverd gekregen, maar ontvangen ten titel van schadevergoeding een bedrag waarmee de gebreken kunnen worden hersteld. [appellanten] komen daardoor in een situatie te verkeren waarin hun vermogen gelijk is aan de situatie waarin zij zouden hebben verkeerd indien [geïntimeerden] hun verplichtingen uit de koopovereenkomst correct zouden zijn nagekomen. In die laatste situatie - de hypothetische schade zonder gebreken - zouden [appellanten] notariskosten en overdrachtsbelasting verschuldigd zijn geworden over de overeengekomen koopsom. In de feitelijke situatie (een woning met gebreken, maar met een aanspraak op schadevergoeding) zijn zij een zelfde bedrag aan kosten en belasting verschuldigd geworden, zodat van schade geen sprake is. De situatie in de feitelijke situatie verschilt niet van die in de hypothetische situatie, waarin de gebreken worden weggedacht.
De buitengerechtelijke kosten (grief 14 in principaal appel)
veertiende griefin principaal appel betogen [appellanten] dat de rechtbank hun vordering ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten ten onrechte heeft afgewezen. [appellanten] maken aanspraak op een bedrag van € 2.413,26 in verband met aanmaningskosten, informatiekosten en administratiekosten.
De slotsom
grief 9 en 12in principaal appel en
grief 4 en 5in incidenteel appel zal worden aangehouden in afwachting van de bewijslevering.
De beslissing
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de roldatum
dinsdag 16 november 2015, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;