Het hof overweegt ten aanzien van de draagkracht van de man als volgt. De man voerde vanaf 1 april 2010 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. De activiteiten bestonden vanaf 1 juli 2011 uit het zelfstandig voeren van een huisartsenpraktijk. Uit het fiscaal rapport over het jaar 2013 blijkt dat de man in 2013 met zijn eenmanszaak een bedrijfsresultaat heeft gerealiseerd van € 226.874,-. Deze eenmanszaak is met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2014 omgezet in een besloten vennootschap genaamd Huisartsenpraktijk [… 1] B.V., verder te noemen: Huisartsenpraktijk B.V. De man is directeur-grootaandeelhouder, verder te noemen: dga, van zijn beheersmaatschappij [… 2] Beheer B.V., verder te noemen: Beheer B.V. Deze Beheer B.V. is enig aandeelhouder van [… 3] Vastgoed B.V., verder te noemen: Vastgoed B.V. Deze Vastgoed B.V. is enig aandeelhouder van Huisartsenpraktijk B.V. De man ontvangt als dga een salaris van Beheer B.V. Dit salaris bedroeg in juni 2015 volgens de salarisspecificatie
€ 8.000,- bruto per maand.
De man heeft onvoldoende duidelijke antwoorden gegeven op vragen van het hof tijdens de mondelinge behandeling over het huidige inkomen van de man en de management fee genoemd in de concept winst- en verliesrekening 2014 van Huisartsenpraktijk B.V. en Beheer B.V. Zo blijkt uit de salarisspecificatie van juni 2015 dat de man met ingang van
1 oktober 2014 in dienst is getreden bij Beheer B.V. en uit de concept winst- en verliesrekening 2014 van Beheer B.V. blijkt een post “lonen en salarissen” van € 30.000,-. De man licht niet toe welk deel daarvan ‘werkgeverslasten’ bedragen. De man heeft voorts onvoldoende onderbouwd waarom hij zichzelf in 2015 een salaris van € 8.000,- per maand toekent. Bovendien heeft de man onvoldoende duidelijkheid kunnen verschaffen over de noodzaak, zoals hij stelt, van het omzetten van zijn eenmanszaak in een besloten vennootschap en de volgens de man door de bank daaraan gestelde voorwaarden.
Op grond van al het hiervoor overwogene acht het hof onvoldoende onderbouwd weersproken dat de man geen draagkracht heeft voor een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 1.450,- per maand.
Ten overvloede merkt het hof op dat als uitgegaan wordt van de door de man overgelegde draagkrachtberekening op basis van een bruto inkomen van € 8.000,- per maand, zonder rekening te houden met de door de man opgevoerde premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, de man ook voldoende draagkracht heeft om een partneralimentatie van € 1.450,- per maand te betalen. De man heeft onvoldoende onderbouwd waarom de betaling van de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering ten laste van zijn draagkracht voor de berekening van de partneralimentatie dient te komen of waarom hij niet op een andere wijze in zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering kon voorzien. Grief 4 in het incidenteel hoger beroep van de man faalt.