ECLI:NL:GHARL:2015:84

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 januari 2015
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
21-001073-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake verzoeken tot het horen van deskundigen en aanvullend onderzoek in strafzaak

In deze strafzaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 januari 2015 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdediging heeft verzocht om prof. dr. M. Vermeulen als getuige-deskundige te horen en om aanvullend psychologisch, psychiatrisch en neurologisch onderzoek bij de verdachte. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende inhoudelijke onderbouwing is voor het verzoek om een vijfde deskundige te benoemen, maar heeft wel geoordeeld dat aanvullend onderzoek wenselijk is. De zaak is verwezen naar de raadsheer-commissaris voor verder onderzoek. De verdediging heeft betoogd dat de eerdere deskundigenrapportages niet voldoende zijn en dat er mogelijk hersenletsel bij de verdachte is, wat van invloed kan zijn op zijn toerekeningsvatbaarheid. Het hof heeft de verzoeken van de verdediging beoordeeld en besloten dat het neurologisch onderzoek uitgevoerd zal worden door mw. I.M. Daey Ouwens. De zaak is gepland voor inhoudelijke behandeling op 18 en 20 mei 2015.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001073-14
Uitspraak d.d.: 12 januari 2015
TEGENSPRAAK

Tussenarrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van
11 februari 2014 met parketnummer 08-700056-09 in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 december 2014 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de standpunten van de advocaten-generaal.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. J.P. Plasman, naar voren is gebracht.

Verzoeken van de verdediging

De zitting van het hof van 18 december 2014 betrof een regiezitting. Op die zitting heeft de raadsman zijn brief met daarin verzoeken, ingekomen op 1 december 2014, nader toegelicht en op een enkel punt aangevuld. De verzoeken betreffen de volgende:
1. Het horen van de neuroloog prof. dr. M. Vermeulen als getuige-deskundige.
Motivering:
De verdediging wil prof. Vermeulen mede vanuit het oogpunt van equality of arms laten horen met betrekking tot de op de tenlastelegging genoemde patiënten als tegenwicht tegen de reeds gehoorde deskundigen in eerste aanleg. De raadsman heeft verzocht het bij dit verzoek aan de orde zijnde noodzakelijkheidscriterium ruim te interpreteren. Het gaat de verdediging niet uitsluitend om de al dan niet juistheid van de conclusies van deze deskundigen. Het gaat ook om nuanceringen die hierop mogelijk kunnen worden aangebracht.
Hiernaast kan Vermeulen, indien hij gehoord wordt ter zitting, onduidelijke medische termen en aspecten nader toelichten en kan hij tevens, als hij toch al als getuige-deskundige wordt gehoord, als getuige verklaren over het contact dat hij met prof. dr. J.W. Snoek heeft gehad voorafgaand aan de mailwisseling tussen Snoek en de vorige raadsman van verdachte, mr. F.H.J. van Gaal.
Tenslotte kan hij, omdat hij in dezelfde leeftijdscategorie zit als verdachte, vragen beantwoorden over hoe de opleiding toentertijd was en hoe in het verleden werd aangekeken tegen richtlijnen en hoe dat nu is.
Voor het geval het hof prof. Vermeulen niet geschikt mocht achten als getuige-deskundige heeft de raadsman (uiterst subsidiair) betoogd dat er dan een andere neuroloog als getuige-deskundige moet worden benoemd teneinde een tegenonderzoek uit te voeren. Hij heeft daartoe de namen van twee neurologen doorgegeven.
Aanvullend heeft de raadsman verzocht om, indien het hof het verzoek toewijst, in de gelegenheid te worden gesteld vragen te formuleren voor de getuige-deskundige.
2. Aanvullend psychologisch, psychiatrisch en neurologisch onderzoek bij verdachte.
Motivering:
De gedragsdeskundigen die in eerste aanleg hebben gerapporteerd over verdachte zijn tot de conclusie gekomen dat hij als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. De rechtbank heeft deze conclusie niet overgenomen en heeft daarbij onder meer overwogen dat niet duidelijk is sinds wanneer en in welke mate verdachte aan zijn stoornissen leed. De verdediging is van mening dat deze overweging had moeten leiden tot een nadere vraagstelling aan de rapporterende deskundigen. Dit is niet gebeurd en dient nu alsnog te gebeuren. Van groot belang daarbij is dat in het aanvullend onderzoek betrokken zal worden de mogelijkheid dat bij verdachte ten tijde van de verweten gedragingen sprake is geweest van hersenletsel als gevolg van een ernstig auto-ongeval in 1990. In geval van het bestaan van hersenletsel dient onderzocht te worden of en zo ja in welke mate dit hersenletsel (mede) van invloed is geweest op het (professioneel) handelen van verdachte in de jaren daarna en of er een verband gelegd kan worden tussen de gevolgen van het auto-ongeluk en het toenemend medicijngebruik. De raadsman heeft er geen bezwaar tegen als het neurologisch onderzoek zou worden uitgevoerd door de van de zijde van het openbaar ministerie voorgestelde neuroloog mw. I.M. Daey Ouwens.
Ook ten aanzien van dit verzoek heeft de raadsman aanvullend verzocht om indien het hof het verzoek toewijst in de gelegenheid te worden gesteld vragen te formuleren voor de deskundigen.

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal, mw. mr. Weel, heeft het hof per e-mail van 2 december 2014 op voorhand laten weten, dat er van de zijde van het openbaar ministerie geen onderzoekswensen zullen worden geformuleerd. Ter terechtzitting van 18 december 2014 heeft zij dit standpunt gehandhaafd.
Naar aanleiding van de onderzoekswensen van de raadsman zijn door het openbaar ministerie de volgende standpunten ingenomen.
1. Het openbaar ministerie verzet zich tegen het benoemen van prof. dr. M. Vermeulen als getuige-deskundige.
In deze strafzaak zijn in eerste aanleg vier verschillende neurologen benoemd als deskundige. Zij hebben allen gerapporteerd en zijn tevens in eerste aanleg ter terechtzitting gehoord. De verdediging (inclusief verdachte zelf) hebben deze deskundigen ter terechtzitting uitgebreid bevraagd en geconfronteerd met hun bevindingen. Eén van die neurologen betreft prof. Snoek, benoemd door de rechter-commissaris op uitdrukkelijk verzoek van de verdediging. Het openbaar ministerie stelt zich dan ook op het standpunt dat de verdediging reeds in de persoon van prof. Snoek van haar mogelijkheid tot contra-expertise gebruik heeft gemaakt en dat er derhalve geen noodzaak bestaat om een nieuwe, vijfde, neuroloog te benoemen als deskundige.
Subsidiair, indien het hof van oordeel is dat er wél een contra-expertise moet worden uitgevoerd, dient het tegenonderzoek in ieder geval niet te worden uitgevoerd door prof. Vermeulen nu hij zich gelet op zijn eerdere uitlatingen in de media met betrekking tot deze strafzaak -en zijn persoonlijke relatie met verdachte-, heeft gediskwalificeerd als getuige-deskundige.
2. Het openbaar ministerie ziet in het licht van de motivering van de verdediging en de rapportages van de gedragsdeskundigen voldoende verdedigingsbelang om aanvullend psychologisch, psychiatrisch en neurologisch onderzoek naar de persoon van verdachte te laten uitvoeren met dien verstande dat het neurologisch onderzoek wordt uitgevoerd door neuroloog mw. I.M. Daey Ouwens waarbij het ter beoordeling van deze deskundige is of een CT hersenscan noodzakelijk is. Verder is van belang dat deze deskundige een betrouwbare uitspraak kan doen over het al dan niet ontstaan van hersenletsel als gevolg van het auto-ongeluk van verdachte en het (voort)bestaan van dat hersenletsel gedurende de periode waarin de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgehad. Ook moet de deskundige onderbouwen met welke mate van zekerheid tot de conclusies kan worden gekomen. De resultaten van het onderzoek moeten beoordeeld worden door de gedragsdeskundigen Van Os en Verheugt waarbij hen de vraag wordt voorgelegd of de uitkomst van dit onderzoek leidt tot aanpassing van de eindconclusies in hun eerdere rapportages.

Beoordeling van de verzoeken door het hof

1. Het verzoek om prof. dr. M. Vermeulen als getuige-deskundige te horen.
Het hof heeft bij de navolgende beslissing als uitgangspunt genomen dat het noodzakelijkheidscriterium van toepassing is, immers het verzoek is niet bij appelschriftuur gedaan, doch dat de eis van een eerlijke procesvoering onder de gegeven omstandigheden (de aard van de zaak en de wisseling van raadsman) met zich brengt dat het noodzakelijkheidscriterium in dit geval ruim zal worden geïnterpreteerd en de toepassing van dit criterium daardoor niet wezenlijk verschilt met de toepassing van het verdedigingsbelang als criterium.
Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek om prof. Vermeulen als getuige-deskundige te horen acht het hof evenwel onvoldoende. De raadsman heeft noch in zijn brief noch ter terechtzitting inhoudelijk concreet aangegeven
wat er mogelijk onjuist zou zijn aan de bevindingen en conclusies van de deskundigen die in eerste aanleg hebben gerapporteerd en ter terechtzitting hebben verklaard en die alstoen ook door de verdediging konden worden bevraagd. Gelet op dit gebrek aan een voldoende inhoudelijke onderbouwing ziet het hof geen reden om dit verzoek tot het benoemen van een vijfde deskundige toe te wijzen.
De raadsman heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat het verzoek tot het horen van prof. Vermeulen als getuige met betrekking tot het gesprek tussen hem en prof. Snoek komt te vervallen indien het hof het verzoek tot het horen van Vermeulen als getuige-deskundige afwijst. Gelet hierop komt het hof aan dit verzoek niet meer toe.
Nu het hof het verzoek om het horen van een vijfde neuroloog afwijst, komt het ook niet meer toe aan de vraag of een eventuele andere getuige-deskundige moet worden benoemd dan prof. Vermeulen.
2. Het verzoek om aanvullend psychologisch, psychiatrisch en neurologisch onderzoek bij verdachte.
In eerste aanleg is er omtrent de persoon van verdachte een rapportage opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en door dr. A.J. Verheugt, klinisch psycholoog.
In zijn rapport van 25 november 2013 heeft psychiater Van Os, onder meer, het volgende geconcludeerd:
Pag. 124:
(…)“In 1990 veroorzaakte hij een auto-ongeluk waarbij hij een hersenschudding opliep en ten gevolge waarvan hij vanwege een heupfractuur invalide raakte. Of vanwege de hersenschudding zijn ‘frontale desinhibitie’ werd versterkt blijft onduidelijk.”
In zijn rapport van 25 november 2013 heeft klinisch psycholoog Verheugt, onder meer, het volgende geconcludeerd:
Pag. 109:
(…)“Ja, betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de zin van ADHD en in de zin van benzodiazepineafhankelijkheid, in langdurige, volledige remissie. Differentiaal diagnostisch kan qua ziekelijke stoornis van de geestvermogens verder nog gedacht worden aan een persoonlijkheidsverandering door hersenletsel, maar zekerheid daarover kon niet worden verkregen. (…)
In het licht van deze conclusies acht het hof het wenselijk dat nader onderzoek zal plaatsvinden. Het hof zal de zaak daartoe verwijzen naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, met de volgende verzoeken:
het benoemen van neuroloog mw. I.M. Daey Ouwens als deskundige teneinde haar de opdracht te geven te beoordelen of een CT-hersenscan bij verdachte noodzakelijk is en haar schriftelijk te laten rapporteren omtrent de vraag of er een betrouwbare uitspraak gedaan kan worden naar het al dan niet ontstaan van hersenletsel als gevolg van het auto-ongeluk van verdachte in 1990 en het (voort)bestaan van dat hersenletsel gedurende de periode waarin de tenlastegelegde feiten hebben plaatsgevonden. De deskundige dient tevens te onderbouwen met welke mate van zekerheid tot de conclusies kan worden gekomen.
Het is het hof gebleken dat mw. Daey Ouwens niet als deskundige is ingeschreven in het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen. Het hof gaat er evenwel vanuit dat zij voldoet aan de aan een deskundige te stellen eisen, gezien een eerder verzoek aan haar in 2013 om te rapporteren en haar bereidverklaring daartoe volgens het openbaar ministerie.
het vervolgens naar aanleiding van de uitkomsten van de (eventuele) CT-hersenscan en het rapport van neuroloog Daey Ouwens aanvullend laten rapporteren door de gedragsdeskundigen Van Os en Verheugt, waarbij hun de vraag wordt voorgelegd of de uitkomst van het neurologisch onderzoek hen aanleiding geeft tot aanpassing van de eindconclusies in hun rapportages van 25 november 2013 en zo ja, wat die aanpassingen dan zijn.
Het openbaar ministerie en de verdediging dienen in de gelegenheid te worden gesteld hun vragen aan mw. Daey Ouwens en aan de gedragsdeskundigen in te dienen bij de raadsheer-commissaris.

De voortgang van de zaak

Het hof heeft, vooralsnog en onder voorbehoud, een aantal data gereserveerd voor de inhoudelijke behandeling van deze strafzaak, te weten 18 en 20 mei 2015 met als reservedatum 21 mei 2015.
Gelet op deze planning is het van belang om termijnen te stellen aan de door de verdediging en het openbaar ministerie in te dienen vragen en de onderzoeken van de deskundigen. Het hof bepaalt daarom dat de raadsman en de advocaten-generaal tot 1 februari 2015 de tijd krijgen om hun vragen voor mw. Daey Ouwens in te dienen bij de raadsheer-commissaris. De deskundige Daey Ouwens krijgt daarna tot uiterlijk 1 maart 2015 de tijd om te rapporteren omtrent haar bevindingen. De raadsman en de advocaten-generaal krijgen vervolgens tot 15 maart 2015 om hun vragen aan de gedragsdeskundigen Van Os en Verheugt in te dienen waarna de gedragsdeskundigen uiterlijk 1 mei 2015 hun bevindingen aan de raadsheer-commissaris dienen te doen toekomen.

BESLISSING

Het hof:

Stelt de stukken in handen van de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, met voormelde doelen. Indien dit de raadsheer-commissaris noodzakelijk voorkomt kunnen deze opdrachten of een deel daarvan worden doorgeleid aan de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Almelo.
Wijst af het verzoek tot het horen van neuroloog prof. dr. M. Vermeulen als getuige-deskundige.

Bepaalt dat het onderzoek zal worden hervat ter terechtzitting van 18 mei 2015.

Beveelt de oproeping van de verdachte tegen dit tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de verdachte, de benadeelde partij en de slachtoffers.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr. G. Mintjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.J.F. Roelofs-van Dinther, griffier,
en op 12 januari 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.