In deze zaak gaat het om een geschil over de waarde in het economische verkeer van een onroerende zaak per de peildatum 1 januari 2013, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Borger-Odoorn had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 50.000, maar de rechtbank Noord-Nederland heeft deze waarde verlaagd naar € 44.000. De heffingsambtenaar ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 22 september 2015 in Leeuwarden zijn beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar voerde aan dat de rechtbank ten onrechte bepaalde referentieobjecten buiten beschouwing had gelaten en dat de door belanghebbende overgelegde taxatierapporten niet deugden. Belanghebbende betwistte dit en stelde dat de door de heffingsambtenaar gebruikte referentieobjecten van een hogere kwaliteit waren en daarom niet geschikt voor vergelijking.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar onvoldoende had aangetoond dat zijn waardering correct was en dat de rechtbank terecht de waarde had vastgesteld op € 44.000. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten van belanghebbende werden vastgesteld op € 1.055, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld in deze kosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 november 2015, en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.