Uitspraak
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
[verdachte] ,
Het hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Het vonnis waarvan beroep
De tenlastelegging
de tenlastegelegde feiten onder 2, 3, en 4 voor zover dit ziet op [slachtoffer 2]in het bijzonder het volgende. In het dossier bevindt zich een verslag van het informatief gesprek zeden van 30 januari 2012 tussen [slachtoffer 2] en twee verbalisanten van politie. In dit gesprek heeft [slachtoffer 2] aangegeven dat zij door haar vader stelselmatig seksueel is misbruikt van haar 11/12de tot haar 15de jaar. [slachtoffer 2] heeft verklaard door haar vader te zijn betast aan haar borsten en vagina. Voorts zou haar vader haar oraal hebben bevredigd en gevingerd. [slachtoffer 2] heeft geen aangifte van het seksueel misbruik willen doen. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 2 november 2012 is er op een later moment door de politie contact gezocht met [slachtoffer 2] over de vraag hoe zij op dat moment tegenover het doen van aangifte stond. Zij heeft toen opnieuw aangegeven geen aangifte tegen haar vader te willen doen. Daarnaast bevinden zich verschillende de-auditu-verklaringen in het dossier.
de feiten onder 1 en 4 voor zover dit ziet op [slachtoffer 1]het volgende. [slachtoffer 1] heeft bij de politie in detail verklaard dat zij door haar vader stelselmatig seksueel is misbruikt vanaf haar 12de jaar. Zo heeft [slachtoffer 1] verklaard dat haar vader haar op haar slaapkamer op zolder wakker kwam maken en haar vingerde terwijl hij op het trapje van de hoogslaper stond. Voorts heeft ze verklaard over een incident na een judotoernooi waarbij zij was flauwgevallen en wakker werd op de slaapkamer van haar vader. Haar vader was zichzelf aan het bevredigen en vroeg haar hem hierbij te helpen. Het misbruik zou aanvankelijk dagelijks hebben plaatsgevonden, later zou dit zijn afgenomen tot 1 à 2 keer per week. De verklaring van [slachtoffer 1] zoals afgelegd bij de politie is door haar op hoofdlijnen herhaald bij de raadsheer-commissaris. Opvallend is dat [slachtoffer 1] op vragen van de raadsman expliciet heeft verklaard dat zij het eventuele misbruik door haar opa niet heeft verward met het misbruik door haar vader. Voorts is de ex partner van verdachte – [getuige 1] – bij de politie gehoord. Zij heeft verklaard dat zij de relatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] te close vond. Daarnaast vond zij het vreemd dat verdachte [slachtoffer 1] ’s ochtends wakker ging maken en dan enige tijd – “een kwartier of zo” – op de slaapkamer van [slachtoffer 1] bleef, terwijl zij al lang de leeftijd had om zelf wakker te worden. Blijkens de verklaring van [getuige 2] bij de politie heeft [getuige 1] ook tegenover haar verklaard dat zij het vreemd vond dat verdachte ’s ochtends zo lang op de kamer van [slachtoffer 1] bleef. Voorts bevindt zich in het dossier de verklaring van [getuige 3] . Uit deze verklaring blijkt dat zij van [slachtoffer 1] na afloop van een judotoernooi in België heeft gehoord dat [slachtoffer 1] door haar vader seksueel is misbruikt. De aangifte en verklaringen van [slachtoffer 1] vinden voorts steun in elementen uit het informatieve gesprek zeden van 30 januari 2012 van [slachtoffer 2] met twee verbalisanten van politie, waarin [slachtoffer 2] onafhankelijk van haar zus [slachtoffer 1] in detail vertelt over seksueel misbruik ten opzichte van haar door haar vader. Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op de plaats, tijd en wijze van het misbruik, te weten op de slaapkamer, staand op het trapje van de hoogslaper, betasten van de borsten en het vingeren. Deze typerende elementen komen eveneens terug in de verklaringen van [slachtoffer 1] . Alle verklaringen in onderling verband bezien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1 en 4 voor zover dit ziet op [slachtoffer 1] heeft begaan. Het hof begrijpt het seksueel binnendringen zo dat verdachte bij het vingeren met zijn vinger(s) de vagina van [slachtoffer 1] is binnengedrongen.
het feit onder 5overweegt het hof in het bijzonder als volgt. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘aan de zorg en/of waakzaamheid toevertrouwd’, is niet vereist dat de ouders of wettelijk vertegenwoordigers uitdrukkelijk toestemming hebben verleend dat de betreffende minderjarige bij de verdachte verbleef of dat zij bekend waren met de aanwezigheid van die minderjarige bij de verdachte. Voldoende is dat sprake is van een omstandigheid waarin geen directe bescherming door de ouder(s) geboden kan worden en een hoedanigheid ten opzichte van de betrokken minderjarige die telkens een min of meer grote mate van afhankelijkheid van de dader met zich meebrengt, en dat de dader daaraan een zeker overwicht tegenover die minderjarige kan ontlenen. De strekking van de betreffende wetsbepaling is bescherming te verlenen aan minderjarigen, die als gevolg van die afhankelijkheid en dat overwicht minder weerstand aan de dader bieden dan anderen. Naar het oordeel van het hof is er in het onderhavige geval sprake van een hoedanigheid zoals hierboven beschreven. Naar het oordeel van het hof was [slachtoffer 3] tijdens de bewuste vakantie aan de zorg en/of waakzaamheid van verdachte toevertrouwd. Dat verdachte [slachtoffer 3] niet in zijn hoedanigheid van haar judoleraar meenam naar Frankrijk doet daar niet aan af. Zij voelde zich overigens wel zijn leerling, wat naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden (ze reed met de familie van verdachte in diens bus (met logo van de Judoschool) mee naar de vakantielocatie en kampeerde in de directe nabijheid van verdachte en diens familie) eens temeer een zekere afhankelijkheid van de minderjarige aangeefster ten opzichte van de meerderjarige verdachte met zich bracht. Verder is het hof van oordeel dat er voldoende steunbewijs is bij de verklaring van aangeefster. Het hof wijst daarbij op de verklaringen ten overstaan van zowel de politie als de raadsheer-commissaris van zowel [getuige 2] als [getuige 4] .
Bewezenverklaring
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Oplegging van straf en/of maatregel
.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
€ 2.605,00 (tweeduizend zeshonderdvijf euro) bestaande uit € 1.355,00 (duizend driehonderdvijfenvijftig euro) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
€ 2.605,00 (tweeduizend zeshonderdvijf euro) bestaande uit € 1.355,00 (duizend driehonderdvijfenvijftig euro) materiële schade en € 1.250,00 (duizend tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
36 (zesendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
- Dat de verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
- Dat de verdachte, in geval van veroordeling tot andere dan vervangende vrijheidsstraf wegens het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging niet zal onttrekken;
- Dat de verdachte zich gedurende de schorsingsperiode niet schuldig zal maken aan enig strafbaar feit of zich op enige andere wijze zal misdragen;
- Dat de verdachte, voor zover aan de schorsing voorwaarden zijn verbonden betreffende het gedrag van verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- Dat de verdachte zich meldt bij de reclassering Nederland en zich houdt aan de aanwijzingen die hem door die instantie worden gegeven.