ECLI:NL:GHARL:2015:8183

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
200.114.702/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn
  • C.J. Laurentius-Kooter
  • R. Krijger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en terugbetalingsverplichting in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie en de terugbetalingsverplichting van de vrouw aan de man. De man had eerder alimentatie betaald aan de vrouw, maar stelde dat hij vanaf 1 januari 2010 geen draagkracht meer had om deze betalingen voort te zetten. Het hof oordeelde dat de man met ingang van deze datum geen bijdrage meer hoefde te betalen, omdat hij geen financiële middelen had. De vrouw had echter in de periode daarvoor wel alimentatie ontvangen en de man vorderde terugbetaling van de teveel betaalde bedragen, die hij op € 99.482,79 had geschat.

De vrouw betwistte de terugbetalingsverplichting en stelde dat zij niet in staat was om de ontvangen alimentatie terug te betalen. Ze gaf aan dat ze als zelfstandige onvoldoende inkomen had en dat haar financiële situatie niet toeliet om grote bedragen terug te betalen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat het redelijk was dat de vrouw € 30.000,- zou terugbetalen aan de man. Dit bedrag zou haar in staat stellen om een deel van haar pensioenvoorziening te behouden, terwijl het de man zou helpen om zijn schulden af te lossen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg en de helft van de kosten van het deskundigenonderzoek werd gedeeld.

De beslissing van het hof houdt in dat de alimentatieverplichting van de man met terugwerkende kracht op nihil wordt gesteld en dat de vrouw een terugbetalingsverplichting van € 30.000,- aan de man heeft. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de vrouw direct moet voldoen aan de terugbetalingsverplichting, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.114.702
beschikking van de familiekamer van 29 oktober 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. M. Drenth te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. N.D. Bauman te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof heeft op 24 september 2015 een tussenbeschikking gegeven,
waarbij partijen de gelegenheid hebben gekregen zich uit te laten over een eventuele terugbetalingsverplichting als vermeld onder 2.8 van die beschikking, en ieder verdere beslissing aangehouden. Het hof neemt de inhoud van die beschikking over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • een journaalbericht met bijlage van Mr. Bauman van 5 oktober 2015, ingekomen op 7 oktober 2015;
  • een journaalbericht met producties van 6 oktober 2015 van Mr. Drenth, ingekomen op dezelfde datum;
  • een journaalbericht met producties van 19 oktober 2015 van Mr. Drenth, ingekomen op dezelfde datum;
  • een brief van Mr. Bauman met bijlagen van 19 oktober 2015, ingekomen op 21 oktober 2015.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Bij voormelde tussenbeslissing van 24 september 2015 heeft het hof geoordeeld dat de man met ingang van 1 januari 2010 geen draagkracht heeft tot het betalen van enige bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw, zodat deze bijdrage met ingang van die datum op nihil zal worden gesteld.
2.2
Tevens heeft het hof overwogen dat de vraag onder ogen moet worden gezien of de vrouw is gehouden de door de man over de periode van 1 januari 2010 tot augustus 2012 betaalde alimentatie, als onverschuldigd betaald, dient terug te betalen, bij de beoordeling waarvan - gelet op de vaste rechtspraak - onder meer de volgende aspecten van belang zijn: de omvang van de eventuele terugbetalingsverplichting, hetgeen is gebleken omtrent de financiële situatie van partijen, in hoeverre de eerder betaalde bijdragen reeds zijn verbruikt, of deze bijdragen in overeenstemming waren met de behoefte, en het belang van de onderhoudsplichtige bij terugbetaling van de door hem te veel betaalde bijdragen.
Partijen hebben de gelegenheid gekregen zich hierover uit te laten.
2.3
De man stelt dat de vrouw de teveel betaalde partneralimentatie als onverschuldigd moet terugbetalen. Hij voert daartoe aan dat de vrouw, gelet op de door hem ingezette alimentatieprocedures, die al sedert 2006 lopen en waarbij door de man tot twee maal toe met succes cassatieberoep is ingesteld, rekening ermee heeft moeten houden dat hij op enig moment in het gelijk zou worden gesteld. Het had volgens hem dan ook op haar weg gelegen om voor dat geval een reservering te maken. Dat zij dat heeft nagelaten komt, aldus de man, voor haar risico.
De vrouw is bovendien volgens hem niet volledig afhankelijk van de alimentatie, nu zij onderneemster is en een kapsalon exploiteert. De vrouw heeft in de desbetreffende periode een luxe levenstandaard gehanteerd, waarbij zij zich een nieuwe auto kon veroorloven en de voormalige echtelijke woning uit de huwelijksgoederengemeenschap heeft kunnen overnemen.
De man stelt altijd te hebben geprobeerd zijn alimentatieverplichtingen jegens de vrouw na te komen en stelt voorts dat hij diverse leningen bij familie en zakenpartners heeft moeten aangaan om aan zijn financiële verplichtingen, waaronder - naast zijn zakelijke schulden - die tot betaling van partneralimentatie, te kunnen blijven voldoen. Deze leningen moeten nog worden terugbetaald.
De man stelt ten slotte dat hij over de jaren 2009 tot en met 2012 de volgende bedragen teveel aan de vrouw heeft betaald:
in 2009: € 4.263,-
in 2010: € 36.549,24
in 2011: € 36.878,16
in 2012:
€ 21.791,91
totaal: € 99.482,79
2.4
De vrouw stelt op haar beurt dat zij niet in staat is, en dat ook niet van haar kan worden verlangd, de teveel ontvangen partneralimentatie aan de man terug te betalen. Zij huurt een stoel in een kapsalon en ontvangt daar haar klanten. Zij verdient te weinig om van haar verdiensten pensioen te kunnen opbouwen. Van haar omzet kan ze haar vaste lasten betalen en zij houdt daarnaast nog circa € 500,- per maand over om van te leven. Zij heeft een Profijtrekening bij de ING met een saldo van € 30.000,- . Deze rekening beschouwt zij als een pensioenvoorziening, nu zij als zelfstandige geen pensioen heeft kunnen opbouwen. In dit spaargeld zit een bedrag van € 6.530,- dat haar moeder haar heeft geschonken. Tevens heeft zij een effectenportefeuille bij Allianz met een waarde van € 36.519,58. Deze portefeuille beschouwt zij als buffer voor het geval zij arbeidsongeschikt mocht raken. Met haar huidige inkomen kan zij de premie van een arbeidsongeschiktheidsverzekering niet betalen en als zelfstandige kan zij niet terugvallen op de ziektewet of de WIA.
De vrouw stelt dat zij in het jaar 2009 bedragen van € 32.045,- en € 2.913,- van de man heeft ontvangen. Vanaf 1 januari 2010 heeft de man volgens haar de volgende bedragen aan haar betaald:
in 2010: € 29.802,-
in 2011: € 3.973,60 en € 15.035,-
in 2012:
€ 1.986,80 en € 15.035,-
totaal: € 65.832,40
Volgens de vrouw waren de betaalde bedragen in overeenstemming met haar behoefte. Zij verwijst in dit verband naar de beschikking van dit hof van 18 juli 2013 onder 3.8, waarin de behoefte van de vrouw is bepaald op € 3.874,- netto per maand. De vrouw stelt dat de ontvangen bedragen in overeenstemming met haar behoeftezijn uitgegeven voor haar levensonderhoud, dan wel door haar zijn gereserveerd.
De vrouw heeft voorts nog naar voren gebracht dat de man in het verleden op te grote voet heeft geleefd en dat hij in de afgelopen jaren kennelijk in staat is geweest, zij het op meer bescheiden wijze, rond te komen, zodat hij de teveel betaalde partneralimentatie daarom niet nodig heeft om thans rond kunnen te komen.
2.5
Tegenover de hiervoor onder 2.4 vermelde stelling van de vrouw, dat zij het kapitaal op de Profijtrekening en de effectenportefeuille bij Allianz (met een waarde van bij elkaar € 66.519,58) nodig heeft als pensioenvoorziening en als buffer voor haar eventuele arbeidsongeschiktheid, voert de man aan dat ook hij geen pensioenvoorziening heeft.
2.6
Naar het oordeel van het hof heeft de man een dringend belang bij terugbetaling van door hem aan de vrouw teveel betaalde bijdragen. Naar hij immers onbetwist heeft gesteld, heeft hij in de periode waarin hij deze betalingen heeft verricht, (onder andere) hiervoor schulden moeten maken, zijn deze schulden nog steeds niet afgelost en heeft hij niet een zodanig inkomen of vermogen dat hij deze daaruit zou kunnen aflossen.
Hier tegenover staat dat het gaat om een terugbetalingsverplichting van een zeer aanzienlijke omvang, door de man over de jaren 2009 tot en met 2012 begroot op € 99.482,79 en door de vrouw over de jaren 2010 tot en met 2012 begroot op € 65.832,40. Het hof acht het inkomen van de vrouw, mede gelet op haar uitgaven, niet voldoende om daaruit terugbetalingen van een dergelijke omvang aan de man te kunnen doen. Het hof acht het voorts voldoende aannemelijk dat de vrouw, zelfs met geringe aflossingsbedragen, al gauw onder het bestaansminimum zal komen. Gelet op de door het hof in zijn beschikking van 18 juli 2013 onder 3.12 vastgestelde aanvullende behoefte van de vrouw per 1 januari 2010 van € 2.854,-, per maand, haar uitgavenpatroon en door haar te reserveren bedragen voor pensioen en arbeidsongeschiktheid, is het hof van oordeel dat van de vrouw in redelijkheid niet kon worden verlangd dat zij, lopende de door partijen gevoerde procedures, de door de man betaalde bedragen geheel opzij zou zetten met het oog op een eventuele terugbetalingsverplichting aan de man.
2.7
Dan rest de vraag of het redelijk is van de vrouw te verlangen dat zij haar door haar opgebouwde vermogen geheel of gedeeltelijk aanwendt om daaruit de teveel ontvangen alimentatie aan de man terug te betalen. Naar het oordeel van het hof is dit - gelet op hetgeen partijen hebben gesteld ten aanzien van hun respectieve belangen bij het al dan niet terugbetalen van teveel ontvangen partneralimentatie en hetgeen het hof hierover reeds heeft overwogen – op de volgende wijze het geval. Gezien de hoogte van het vermogen van de vrouw van afgerond (ten minste) € 66.500,-, acht het hof het redelijk dat zij daarvan € 30.000,- aanwendt om aan haar terugbetalingsverplichting jegens de man te voldoen. Enerzijds behoudt zij dan nog een substantieel bedrag voor het treffen van een pensioenvoorziening en/of een voorziening voor haar eventuele arbeidsongeschiktheid; anderzijds is het voor de man mogelijk met voormeld bedrag in ieder geval een deel van zijn schulden af te lossen en wordt hij - mede gelet op de aanzienlijke hoogte van het door hem teveel betaalde - in zoverre tegemoet gekomen. Het hof zal dan ook, mede in aanmerking genomen de hiervoor onder 2.2 vermelde beoordelingsaspecten, in die zin beslissen.
2.8
Het hof zal de proceskosten, waaronder de kosten van het deskundigenonderzoek, in die zin compenseren, dat iedere partij de eigen kosten draagt en dat ieder van hen de helft van de kosten van het deskundigenonderzoek zal dragen. De kosten van het deskundigenonderzoek zijn reeds begroot op € 6.552,15, inclusief btw. Bij bevelschrift van 1 december 2014 is bepaald dat de vrouw de helft daarvan, te weten een bedrag van € 3.276,07, inclusief btw, voor haar rekening dient te nemen en dat de andere helft voorlopig ten laste van ’s Rijks kas is gebracht. Nu aan de man, ingevolge van de Wet op de rechtsbijstand, een toevoeging is verleend, zal het hof bepalen dat het door hem te dragen deel van de kosten van de deskundige van € 3.276,08, inclusief btw, ten laste van ’s Rijks kas komt.

3.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
wijzigt - in aanvulling op de beschikking van dit hof van 18 juli 2013 - de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 maart 2004, voor zover daarbij ten laste van de man een bijdrage is bepaald in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en voor zover deze bijdrage betrekking heeft op de periode vanaf 1 januari 2010 en, opnieuw beschikkende:
stelt de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2010 op nihil;
bepaalt dat de vrouw aan de man € 30.000,- dient terug te betalen uit hoofde van door de man onverschuldigd aan haar betaalde bijdragen in de kosten van haar levensonderhoud;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat partijen ieder de eigen kosten dragen alsmede de helft van de kosten van het deskundigenbericht van € 6.552,15, inclusief btw, met dien verstande dat het deel van de kosten van het deskundigenonderzoek dat voor rekening van de man komt, ten laste van ’s Rijks kas zal worden gebracht;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
De beschikking is gegeven door mrs. M.A.J.S. de Vries Robbé-de Roy van Zuydewijn,
C.J. Laurentius-Kooter en R. Krijger, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is op 29 oktober 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.