Uitspraak
1.[rechthebbende] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing
.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van rechthebbende, die lijdt aan dementie. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de opheffing van het bewind, maar dit verzoek was afgewezen. De kantonrechter had de zoon en dochter van rechthebbende als bewindvoerders benoemd, maar de vader stelde dat hij, na herstel van zijn hartproblemen, in staat was om zijn financiën zelf te beheren.
Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond. De vader had, met uitzondering van een periode van ziekte, altijd zelf zijn financiën beheerd en de zoon en dochter hadden slechts een ondersteunende rol vervuld. Het hof oordeelde dat de eerdere beslissing van de kantonrechter, die was gebaseerd op een verouderd criterium, niet meer van toepassing was. De vader had ter zitting verklaard dat hij zich niet bewust was van enige onregelmatigheid bij het doen van een belastingvrije schenking aan zijn (klein)kinderen.
Gelet op deze omstandigheden heeft het hof het verzoek van de vader tot opheffing van het bewind toegewezen, met terugwerkende kracht tot de datum van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 23 januari 2015. De beslissing van het hof is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de nieuwe bewindvoerder nog geen uitvoering heeft gegeven aan zijn taak. De verplichting van de zoon en dochter om rekening en verantwoording af te leggen blijft bestaan tot het einde van het bewind.