ECLI:NL:GHARL:2015:8159

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
200.164.673/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind over goederen van rechthebbende met dementie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 22 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de goederen van rechthebbende, die lijdt aan dementie. De vader, verzoeker in hoger beroep, had eerder bij de rechtbank Noord-Nederland verzocht om de opheffing van het bewind, maar dit verzoek was afgewezen. De kantonrechter had de zoon en dochter van rechthebbende als bewindvoerders benoemd, maar de vader stelde dat hij, na herstel van zijn hartproblemen, in staat was om zijn financiën zelf te beheren.

Het hof heeft vastgesteld dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond. De vader had, met uitzondering van een periode van ziekte, altijd zelf zijn financiën beheerd en de zoon en dochter hadden slechts een ondersteunende rol vervuld. Het hof oordeelde dat de eerdere beslissing van de kantonrechter, die was gebaseerd op een verouderd criterium, niet meer van toepassing was. De vader had ter zitting verklaard dat hij zich niet bewust was van enige onregelmatigheid bij het doen van een belastingvrije schenking aan zijn (klein)kinderen.

Gelet op deze omstandigheden heeft het hof het verzoek van de vader tot opheffing van het bewind toegewezen, met terugwerkende kracht tot de datum van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 23 januari 2015. De beslissing van het hof is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de nieuwe bewindvoerder nog geen uitvoering heeft gegeven aan zijn taak. De verplichting van de zoon en dochter om rekening en verantwoording af te leggen blijft bestaan tot het einde van het bewind.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.164.673/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3227568 BM VERZ 14-5527 en
3633352 BM VERZ 14-10946)
beschikking van de familiekamer van 22 oktober 2015
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. U. van Ophoven, kantoorhoudend te Leek,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[rechthebbende] ,

wonende te [A] ,
hierna te noemen: rechthebbende,
2. [de dochter],
wonende te [B] ,
hierna te noemen: de dochter,
3. [de zoon],
wonende te [C] ,
hierna te noemen: de zoon,
4. [de bewindvoerder] B.V.,
kantoorhoudend te [D] ,
hierna te noemen: [de bewindvoerder] .

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 januari 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 februari 2015, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen.
2.2
Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 26 februari 2015 een brief van 25 februari 2015 van mr. Van Ophoven met bijlagen;
- op 2 april 2015 een brief van 1 april 2015 van mr. Van Ophoven;
- op 28 april 2015 een brief van 24 april 2015 van mr. Van Ophoven met bijlage;
- op 6 mei 2015 een brief van 1 mei 2015 van mr. Van Ophoven met bijlage;
- op 20 juli 2015 een journaalbericht van 17 juli 2015 van mr. Van Ophoven met bijlagen;
- op 21 juli 2015 een brief van 20 juli 2015 van [de bewindvoerder] ;
- op 25 september 2015 een journaalbericht van 24 september 2015 van mr. Van Ophoven met bijlagen.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 1 oktober 2015 plaatsgevonden. Verschenen zijn: de vader, bijgestaan door mr. Van Ophoven, en de dochter en de zoon. Rechthebbende (de moeder) en [de bewindvoerder] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De kantonrechter heeft bij beschikking van 28 februari 2012 een bewind ingesteld over de goederen die toebehoren aan rechthebbende (zijnde de echtgenote van de vader). De zoon en dochter van rechthebbende zijn tot bewindvoerders benoemd. Rechthebbende lijdt aan dementie.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de vader tot opheffing van de onderbewindstelling afgewezen. De kantonrechter heeft de zoon en de dochter ambtshalve ontslagen als bewindvoerders en [de bewindvoerder] als opvolgend bewindvoerder benoemd. Deze beschikking is niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals dat geldt vanaf
1 januari 2014, kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen, zulks op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 lid 1 en 2 BW, dan wel ambtshalve. De beschikking treedt in werking zodra zij in kracht van gewijsde is gegaan, tenzij zij een eerder tijdstip van ingang aanwijst.
4.2
Op grond van de stukken en de mondelinge behandeling overweegt het hof als volgt.
Gebleken is dat de onderbewindstelling van rechthebbende destijds is aangevraagd, in verband met een ziekenhuisopname van de vader vanwege hartproblemen. De vader is daarvan hersteld, en heeft daarna het beheer van zijn financiën (en dat van zijn echtgenote) weer zelf ter hand genomen. De zoon en dochter hebben -feitelijk, behoudens ten tijde van de ziekte van vader- steeds ten aanzien van de financiën een rol op de achtergrond vervuld. In nauw overleg met de vader hebben zij rekening en verantwoording aan de kantonrechter afgelegd. In 2012 is deze zonder problemen geaccepteerd door de kantonrechter. Echter, naar aanleiding van de ingediende rekening en verantwoording over 2013 heeft de kantonrechter aan de zoon en dochter een oproep verzonden om ter zitting een aantal vragen te beantwoorden.
4.3
De dochter heeft daarop in een brief aan de kantonrechter d.d. 20 oktober 2014 -na telefonisch contact te hebben opgenomen met de rechtbank waarbij geadviseerd is om een brief te schrijven- laten weten dat zij niet ter zitting zal verschijnen en dat zij geen verder antwoord kan geven op vragen (anders dan dat zij in haar brief heeft verwoord, ten aanzien van de door haar vader gedane schenking). Na het schriftelijke voornemen van de kantonrechter van 5 november 2014 om de zoon en dochter ambtshalve te ontslaan als bewindvoerders en een nieuwe bewindvoerder te benoemen, heeft de vader verzocht tot opheffing van de onderbewindstelling.
4.4
Ter zitting in hoger beroep is duidelijk geworden dat de vader steeds zelfstandig zijn financiën en die van zijn echtgenote, met wie hij in gemeenschap van goederen gehuwd is, heeft beheerd (met uitzondering van de periode dat hij met hartklachten kampte) en dat dit goed gaat. De zoon en dochter helpen hem indien nodig en houden toezicht. De vader heeft voorts ter zitting aangegeven zich van geen kwaad bewust te zijn geweest toen hij de (klein)kinderen een belastingvrije schenking heeft doen toekomen. Hij heeft van de hele situatie slapeloze nachten gehad, nadat hij vernam dat het voornemen bestond om iemand anders tot bewindvoerder te benoemen, hetgeen tot gevolg zou hebben dat hij niet meer zelfstandig over zijn financiën en die van zijn echtgenote zou kunnen beslissen.
4.5
Gelet op het vorenstaande, is het hof van oordeel dat voldoende is gebleken dat de noodzaak van het bewind ten behoeve van rechthebbende niet meer bestaat en acht het hof voortzetting van het bewind niet zinvol. Het hof zal, aangezien in de bestreden beschikking ten onrechte is uitgegaan van het oude wettelijke criterium, het verzoek van de vader tot opheffing van het bewind toewijzen met ingang van de datum van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, zijnde 23 januari 2015. Die beslissing is niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, zodat [de bewindvoerder] -terecht- nog geen uitvoering heeft gegeven aan de taak van bewindvoerder. Het hof merkt tot slot op dat de verplichting van de zoon en dochter om rekening en verantwoording af te leggen tot het einde van het bewind blijft bestaan
.

5.De slotsom

5.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 januari 2015, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek tot opheffing van de onderbewindstelling alsnog toe met ingang van de datum van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, zijnde 23 januari 2015;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W. Beversluis, mr. J.G. Idsardi en mr. H.J. de Ruijter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 22 oktober 2015 in het bijzijn van de griffier.