In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, een perceel grond met twee mestsilo’s, in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Tubbergen had de waarde per waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 116.000. Belanghebbende, de eigenaar van het perceel, was het niet eens met deze waardebepaling en had bezwaar aangetekend, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank Overijssel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting bij het Hof op 2 december 2014 werd het geschil besproken. Belanghebbende voerde aan dat de onroerende zaak door taxateurs was gewaardeerd op € 71.000 en € 60.000, en dat de verkoopprijs in de familiesfeer geen invloed had op de waarde. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met verwijzing naar de Taxatiewijzers van het WOZ-Datacenter, maar het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was.
Het Hof concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak in goede justitie moest worden vastgesteld. Na beoordeling van de argumenten van beide partijen, stelde het Hof de waarde vast op € 88.000, en vernietigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 2.208. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.