ECLI:NL:GHARL:2015:8144

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
21-002684-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regulering en legalisering van hennepteelt in het strafrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, een principieel biologisch teler van hennepplanten, was in eerste aanleg veroordeeld voor het telen en aanwezig hebben van hennep. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging beoordeeld en geconcludeerd dat er geen strijd was met de beginselen van een goede procesorde. De verdachte betwistte niet dat hij hennep had geteeld, maar voerde aan dat hij zich inzette voor de regulering van hennepteelt en dat zijn activiteiten niet als strafbaar moesten worden beschouwd. Het hof overwoog dat de Opiumwet het telen van hennep verbiedt, maar dat er in de samenleving een discussie gaande is over de strafbaarheid van dergelijke handelingen. Het hof oordeelde dat de verdachte geen materiële wederrechtelijkheid kon aantonen en dat de vervolging door het openbaar ministerie gerechtvaardigd was. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd, maar geen straf of maatregel opgelegd aan de verdachte, gezien de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd en de lange duur van de procedure. Het hof benadrukte dat de discussie over de regulering van hennepteelt nog niet was uitgekristalliseerd en dat de wetgever hierin de uiteindelijke beslissing moet nemen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002684-14
(STRAFZAAK)
Uitspraak d.d.: 29 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Promis
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 25 april 2014 met parketnummer 17-885522-11 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de opgelegde straf, en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T. van der Goot, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van
1 oktober 2010 tot en met 19 oktober 2010 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) (telkens) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in of nabij een pand aan [adres] ) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal)
- ongeveer 298 hennepplanten en/of
- ongeveer 170 hennepstekken en/of
- ongeveer 116 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2:
hij op of omstreeks 19 oktober 2010 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30 kilogram (natte) hennep, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van
1 juli 2011 tot en met 25 oktober 2011 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) (telkens) heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad
(in of nabij een pand aan [adres] ) (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal)
- ongeveer 11,3 kilogram hennep en/of
- ongeveer 16 hennepplanten en/of
- ongeveer 91 hennepstekken,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende schrijffout is verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdedigingsbelang geschaad.
Standpunt verdachte
Verdachte betwist niet dat hij hennep heeft geteeld en aanwezig heeft gehad. Hij is een principieel voorvechter van de regulering dan wel legalisering van de teelt van hennep. Hij is daarin open en transparant. Wiet heeft in de ogen van verdachte vele goede - ook medicinale - eigenschappen en is minder verslavend dan alcohol of tabak.
Verdachte teelt op biologische, verantwoorde en duurzame wijze hennep. Hij teelt in de achtertuin, onder de zon. Hij tapt niet illegaal stroom af. Hij gebruikt geen chemische bestrijdingsmiddelen maar slechts biologische middelen. Een en ander gaat ten koste van een hoge opbrengst, maar is ten gunste van de kwaliteit van de wiet. De wiet van verdachte is van goede kwaliteit.
Verdachte levert de door hem geproduceerde wiet aan een (gedoogde) coffeeshop in Leeuwarden. Verdachte zet zich af tegen en houdt zich verre van de criminaliteit die verwant is aan de snelle, gevaarlijke en chemische teelt. Door de teelt te reguleren kan er toezicht worden uitgeoefend op de kwaliteit van de wiet hetgeen de volksgezondheid dient en welk belang hij ook dient. Verder geeft hij wiet aan vrienden. Verdachte gebruikt ook zelf wiet.
Verdachte vindt het onjuist dat hij voor het telen en aanwezig hebben van hennep wordt vervolgd dan wel daarvoor wordt bestraft. Hij heeft het gevoel dat het openbaar ministerie hem kapot wil maken omdat hij met zijn pleidooi voor vrijgeven of reguleren van de hennepteelt de publiciteit heeft gezocht. In de Aanwijzing Opiumwet van het College van Procureurs-Generaal van 27 december 2011 staat onder meer vermeld dat het Nederlandse drugsbeleid zich richt op het tegen gaan en reduceren van drugsgebruik, zeker voor zover leidende tot gezondheids- en sociale schade, en op het voorkomen en verminderen van de maatschappelijke schade die aan het gebruik van, de productie van en de handel in drugs is verbonden. Deze passage is op hem van toepassing.
Verder is het vervolgingsbeleid dat het openbaar ministerie voert onjuist. Daar waar het gaat om de achterdeurproblematiek met betrekking tot de coffeeshop, is het beleid hypocriet, onuitvoerbaar en valt niet uit te leggen dat de coffeeshophouder wel wiet mag hebben en verkopen maar dat de teler niet mag telen. Namens verdachte is gewezen op een initiatief wetsvoorstel van D'66 dat strekt tot regulering van de aanvoer van hennep bij de coffeeshops en tot regulering van de teelt, en op het Manifest Joint Regulation waarin wordt opgeroepen om te komen tot een landelijk stelsel van gecertificeerde en gereguleerde cannabisteelt. Bij dit manifest hebben zich reeds 58 gemeenten aangesloten, die zo'n 79% van alle coffeeshops beslaan. De publieke opinie is in meerderheid voor vrijgeven of reguleren van hennepteelt, aldus verdachte.
Verdachte heeft verder gewezen op de negatieve gevolgen van de strafbaarstelling van de teelt van hennep en de wijze waarop het openbaar ministerie deze overtredingen van de Opiumwet vervolgt.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging
Namens verdachte is gepleit voor niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging omdat vervolging in strijd is met de beginselen van een goede procesorde, meer in het bijzonder met het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging, om reden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt:
Voor zover hier van belang is het, ingevolge artikel 3, aanhef en onder B en C van de Opiumwet, verboden om hennep te telen of aanwezig te hebben. Handelen in strijd met dit verbod is strafbaar gesteld in artikel 11 van de Opiumwet.
Het is het hof, ingevolge artikel 11 van de Wet houdende algemeene bepalingen van het Koningrijk, niet toegestaan om de innerlijke waarde of billijkheid van deze wetsbepalingen te beoordelen.
Ten tijde van de vervolging van de tenlastegelegde feiten gold het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie, neergelegd in de Aanwijzing Opiumwet van 27 december 2011. Voor zover hier van belang is daarin het volgende vermeld:
"Het Nederlandse drugsbeleid richt zich op het tegengaan en reduceren van drugsgebruik, zeker voor zover leidend tot gezondheids- en sociale schade, en op het voorkomen en verminderen van de maatschappelijke schade die aan het gebruik van, de productie van en de handel in drugs is verbonden."
En:
 Deze aanwijzing gaat uit van twee situaties: er is sprake van ofwel beroeps- of bedrijfsmatige teelt, ofwel geen beroeps- of bedrijfsmatige teelt.
Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen behoort steeds te leiden tot een strafrechtelijke reactie.
Prioriteit ligt bij de beroeps- of bedrijfsmatige teelt. Bij de vaststelling van hetgeen beroeps- of bedrijfsmatige teelt is, spelen de volgende factoren een rol:
o – De schaalgrootte van de teelt: de hoeveelheid planten;
Bij een hoeveelheid van 5 planten of minder wordt in beginsel aangenomen dat er geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Deze situatie wordt gelijk behandeld als de situatie waarin wordt geconstateerd dat sprake is van een geringe hoeveelheid, bestemd voor eigen gebruik. Er volgt dan bij ontdekking politiesepot met afstand.
o – De mate van professionaliteit, afgemeten aan het soort perceel waarop geteeld wordt, belichting, verwarming, bevloeiing, etc. (opgenomen in bijlage 1);
Indien, ongeacht de hoeveelheid planten, wordt voldaan aan twee of meer punten, genoemd in de lijst indicatoren met betrekking tot de mate van professionaliteit, zoals opgenomen in bijlage 1, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
o – Het doel van de teelt.
Indien er sprake is van het telen van hennep om geldelijk gewin te verkrijgen, wordt, ongeacht de hoeveelheid planten, aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen.
Door verdachte is niet betwist dat in zijn situatie sprake is van beroeps- of bedrijfsmatige teelt in de zin van de Aanwijzing. Beroeps- of bedrijfsmatige teelt betreft een situatie die, volgens de Aanwijzing, noopt tot vervolging. Het betreft hier een invulling van het in de aanhef van de Aanwijzing genoemde uitgangspunt. Dit betekent dat de onderhavige vervolging past binnen het geldende vervolgingsbeleid.
Dat dit vervolgingsbeleid in de ogen van verdachte niet juist is, brengt niet mee dat geoordeeld moet worden dat geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In dit verband overweegt het hof dat het vervolgingsbeleid van het openbaar ministerie in deze zaak, in het licht van de doelstellingen van de Opiumwet - het belang van de bescherming van de volksgezondheid -niet als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt. Dit oordeel geldt ook als daarbij wordt betrokken dat volgens het vervolgingsbeleid niet handhavend wordt opgetreden tegen de aanwezigheid en verkoop van hennepproducten in een coffeeshop indien aan een aantal gedoogcriteria wordt voldaan. Het openbaar ministerie komt, gezien artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering, een zeer ruime beleids- en beoordelingsvrijheid toe om te bepalen in welke gevallen wel en in welke gevallen niet tot vervolging wordt overgegaan. Het door het openbaar ministerie gemaakte onderscheid in categorieën van gevallen leent zich, gelet hierop, slechts voor een marginale beoordeling door de strafrechter. Het te dezen gevoerde beleid kan deze toetsing doorstaan.
Aan het openbaar ministerie komt voorts, gezien artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering, ruimte toe bij de beoordeling of in een concrete situatie in weerwil van het geldende beleid, van vervolging moet worden afgezien. Deze beoordeling leent zich - in het licht van de beginselen van een goede procesorde - eveneens slechts voor een marginale beoordeling door de strafrechter. Voor het oordeel dat het openbaar ministerie hier in redelijkheid, in afwijking van zijn beleid, niet tot vervolging van verdachte heeft kunnen overgaan, heeft het hof geen aanknopingspunten gevonden.
Dat het openbaar ministerie deze vervolging slechts gebruikt om verdachte kapot te maken omdat hij met zijn pleidooi voor vrijgeven of reguleren van de hennepteelt de publiciteit heeft gezocht, is niet gebleken.
Dit betekent dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging.
Bewijsmiddelen
m.b.t. het onder 1 en 2 ten laste gelegde:
1.Een proces-verbaal van relaas, nr. PL02FW 2010100662-10, d.d. 13 december 2010 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 1] , hoofdagent, en [verbalisant 2] , agent, beiden van politie, Team Stellingwerf
(dossierpagina's 16 t/m 19 van dossiernummer 2010100662-A), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verbalisanten:

Op 19 oktober 2010 bevonden wij ons op het perceel [adres] 10 te [plaats] . Daar hebben wij een onderzoek ingesteld.
Achter de woning op genoemd perceel zagen wij twee kassen staan.
Rondom de kassen stonden 116 hennepplanten in de grond. In kas 1 troffen wij 39 hennepbomen en 143 hennepplanten/struiken aan.
In kas 2 troffen wij 170 kleine hennepplanten aan.
In het achterste gedeelte van genoemde woning, het schuurgedeelte, zagen wij een grote hoeveelheid henneptakken hangen aan lijnen/touwen. Bij telling bleek het te gaan om 1.678 henneptakken. Aan deze henneptakken zaten meerdere henneptoppen. Van één van de henneptakken zijn de toppen gewogen. Aan deze tak bleek 18 gram henneptoppen te zitten. Daarvan uitgaande hadden de 1.678 henneptakken in totaal een gewicht van ongeveer
30 kilogram (1.678 x 18 gram) hennep.
2.Een proces-verbaal verhoor verdachte, nr. PL02FW 2010100662-5, d.d. 19 oktober 2010 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 3] , brigadier van politie, Team Stellingwerf
(dossierpagina's 111 t/m 117 van het hiervoor onder 1. genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verdachte, wonende te [plaats] , [adres] 10, afgelegd op

19 oktober 2010:
Ik heb de hennepkwekerij zelf ingericht/aangelegd. De kleine planten staan er minstens een maand; de rest staat er ook minstens een maand. Ik kweek zelf de hennepplanten. Ook de stekken kweek ik zelf.
3.De verklaring van
de verdachteafgelegd ter zitting van de rechtbank d.d. 11 april 2014 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op 19 oktober 2010 had ik een in werking zijn hennepkwekerij op mijn erf aan
[adres] 10 te [plaats] .
Ik hield me bezig met het duurzaam telen van hennepplanten. Ik ben een biologische kweker.
De politie heeft het over hennepbomen, maar het ging om hennepplanten. Ze waren zo groot omdat ze van buiten kwamen. Door de ruimte buiten konden ze doorgroeien.
m.b.t. het onder 3 ten laste gelegde:
4.Een proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij, nr. 2011108253, d.d. 2 november 2011 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie regio Friesland, team flex, en [verbalisant 2] , agent van politie regio Friesland, team Stellingwerf
(dossierpagina's 1 t/m 10), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verbalisanten:

Op 25 oktober 2011 werd door ons in en buiten op het perceel [adres] 10 te [plaats] een hennepkwekerij/drogerij aangetroffen.
In de woning op genoemd perceel troffen wij een hennepdrogerij aan, bestaande uit:
- 91 stekken van verschillende soorten hennepplanten;
- 1.052 aan lijnen te drogen henneptakken en
- gedroogde henneptoppen in enkele kratten.
In de tuin van genoemd perceel troffen wij 2 hennepbomen aan en in een kas in deze tuin
14 hennepbomen.
Op de zolder van genoemd perceel troffen wij 3 vuilniszakken met hennep/skunk aan.
5.Een proces-verbaal van bevindingen, nr. PL02SF 2011108253-16, d.d. 25 oktober 2011 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 4] , hoofdagent van politie, Flexteam, Politie Fryslân
(dossierpagina 46 van het hiervoor onder 4. genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verbalisant:

Tijdens onderzoek in de woning aan de [adres] 10 te [plaats] werden 3 vuilniszakken met hennep aangetroffen op de zolder. Daarnaast werden er in de droogruimte in de woning enkele kratten met gedroogde henneptakken aangetroffen. Deze zijn in een nieuwe vuilniszak gedaan. Deze vuilniszak heb ik op een geijkte weegschaal gewogen. Ik zag dat deze vuilniszak 550 gram woog. De drie eerder genoemde vuilniszakken, afkomstig van de zolder, heb ik op dezelfde geijkte weegschaal gewogen. Ik zag dat deze drie vuilniszakken samen 3.505 gram wogen.
6.Een proces-verbaal van bevindingen, nr. PL02FW 2011108253-18, d.d. 26 oktober 2011 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2] , agent van politie, Team Stellingwerf, Politie Fryslân
(dossierpagina 49 van het hiervoor onder 4. genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verbalisant:

Op 25 oktober 2011 heb ik 6 henneptakken uit de droogruimte nader onderzocht. Ik heb van 4 henneptakken de henneptoppen verwijderd. Deze henneptakken bevonden zich in verschillende stadia van drogen. Het gewicht van de natte henneptoppen van 2 hennep-takken betrof ongeveer 30 gram. Het gewicht van de gedroogde henneptoppen van 2 henneptakken betrof 7 gram. Ik ben vervolgens uitgegaan van de gedroogde henneptoppen van 7 gram van 1 henneptak. In de droogruimte zijn 1.052 henneptakken aangetroffen, die daar aan drooglijnen hingen. Van vorenstaande uitgaande hingen in deze droogruimte ongeveer 7,3 kilo (1.052 x 7 gram) aan henneptoppen.
7.Een proces-verbaal verhoor verdachte, nr. PL02SF 2011108253-5, d.d. 25 oktober 2011 op ambtsbelofte/ambtseed opgemaakt door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , beiden hoofdagent van politie, Flexteam, Politie Fryslân
(dossierpagina's 71 t/m 78 van het hiervoor onder 4. genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verdachte, wonende te [plaats] , [adres] 10, afgelegd op

25 oktober 2011:
Ik heb de hennepkwekerij zelf ingericht/ aangelegd. In de zomer van 2011 ben ik begonnen met het telen van hennep. Volgens mij in juni/juli 2011. In de tuin stonden meerdere hennepplanten. In de woning stonden ongeveer 90 stekjes. In de drogerij hingen reeds een dag of vier hennepplanten te drogen.
Een deel van het restafval van hennepplanten dat op zolder in 3 vuilniszakken is aangetroffen was van vorig jaar. Het andere deel was van dit jaar en was bedoeld voor de Stichting Mediwiet.
Het kan wel kloppen dat de politie 14 planten in een kas heeft aangetroffen en 2 planten buiten.
8.De verklaring van
de verdachteafgelegd ter zitting van de rechtbank d.d. 11 april 2014 - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Op 25 oktober 2011 had ik een in werking zijn hennepkwekerij op mijn erf. De politie heeft het over hennepbomen, maar het ging om hennepplanten.
9.De verklaring van
de verdachteafgelegd ter zitting van het hof d.d. 15 oktober 2015 -zakelijk weergegeven - inhoudende:
Ik verkocht de door mij geproduceerde wiet aan een gedoogde coffeeshop in Leeuwarden.
Bewezenverklaring
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij in de periode van 1 oktober 2010 tot en met 19 oktober 2010 te [plaats] opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft geteeld in of nabij een pand aan [adres]
- 298 hennepplanten en
- 170 hennepstekken,
zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2:
hij op 19 oktober 2010 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 30 kilogram natte hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II;
3:
hij in de periode van 1 juli 2011 tot en met 25 oktober 2011 te [plaats] :
opzettelijk in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft geteeld in of nabij een pand aan [adres]
- 16 hennepplanten en
- 91 hennepstekken,
en
opzettelijk aanwezig heeft gehad in of nabij een pand aan [adres]
- ongeveer 11,3 kilogram hennep
zijnde hennep telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ontbreken van materiële wederrechtelijkheid
Door de raadsman is geen verweer gevoerd met betrekking tot het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid. In zijn requisitoir heeft de advocaat-generaal hieraan wel aandacht besteed. Gezien hetgeen verdachte naar voren heeft gebracht, ook ter gelegenheid van het laatste woord, ziet het hof aanleiding om (ambtshalve) aandacht te besteden aan dit punt.
Het hof stelt voorop dat het aan de wetgever is om te bepalen welke gedragingen (nog) wel en welke gedragingen niet (meer) strafbaar gesteld moeten worden. Ook is het primair aan de wetgever om te bepalen in welke gevallen, hoewel naar de letter een strafbepaling is overtreden, toch geen sprake zal zijn van strafbaarheid. Daartoe zijn in het Wetboek van Strafrecht de strafuitsluitingsgronden opgenomen.
Niettemin heeft zich, buiten dit wettelijke systeem om, in de rechtspraak een aantal strafuitsluitingsgronden ontwikkeld. Eén daarvan is het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.
Van het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid kan sprake zijn als met de gedraging de belangen die de overtreden bepaling geacht wordt te beschermen, beter zijn gediend dan bij gehoorzaamheid aan de tekst van de wet.
Daarvan zou kunnen worden gesproken - kort gezegd - als zich een situatie voordoet waarvan kan worden gezegd dat de maatschappelijke- en wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen over de strafwaardigheid van een strafbaar gesteld feit zodanig zijn veranderd dat het bewezen verklaarde feit weliswaar strafbaar is gesteld maar niet meer als wederrechtelijk wordt beleefd en dientengevolge strafoplegging door de samenleving in brede zin onrechtvaardig wordt bevonden.
De Opiumwet strekt tot bescherming van het belang van de volksgezondheid. Het betreft hier een abstract begrip dat invulling behoeft. Bij deze invulling spelen niet alleen zuiver gezondheidstechnisch-wetenschappelijke maar ook - in overwegend mate - politieke inzichten een rol. Dit betekent dat de opvattingen omtrent de invulling van het belang van de volksgezondheid in het parlement van groot belang zijn.
Zoals hiervoor is overwogen is het handelen van verdachte door de wetgever strafbaar gesteld. Dat door de samenleving in brede zin de strafbaarstelling als zodanig van de aanwezigheid, het telen en ook de verkoop van hennep onrechtvaardig wordt bevonden is het hof niet gebleken.
Wel heeft zich in de handhaving van deze verboden een verschil in beleid ontwikkeld tussen de aanwezigheid en de verkoop van hennepproducten en het telen van hennep.
In de kern zit dat verschil in het feit dat het openbaar ministerie niet handhavend optreedt tegen de aanwezigheid en verkoop van hennepproducten in coffeeshops indien aan een aantal voorwaarden is voldaan maar wel - onverkort - tegen de teelt van hennep.
Dit verschil in benadering staat tot op zekere hoogte op gespannen voet met elkaar. Het is daarom al gedurende vele jaren een bron van discussie. Het hof acht deze discussie bekend.
Het hof stelt vast dat de voorwaarden waaronder de aanwezigheid en verkoop van hennepproducten in een coffeeshop wordt gedoogd, breed gedragen worden in de Nederlandse samenleving.
Dit zou betekenen, dat mocht het openbaar ministerie niettemin overgaan tot een strafvervolging van een gedoogde coffeeshop voor deze feiten, dat zulks zou kunnen leiden - als het openbaar ministerie al ontvankelijk zou worden verklaard in de vervolging - tot een geslaagd beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid, omdat een dergelijk feit niet langer als strafbaar feit wordt ervaren.
In het verlengde hiervan rijst, bezien vanuit de hierboven genoemde spanning, de vraag naar de regulering van de hennepteelt, in het bijzonder of de maatschappelijke discussie thans zover is gevorderd dat het handhavend optreden tegen het telen van hennep ten behoeve van een gedoogde coffeeshop, indien aan een aantal voorwaarden wordt voldaan, niet langer als juist wordt aanvaard. Dit zou kunnen leiden tot het oordeel dat in bepaalde situaties de teelt van hennep niet meer als strafbaar feit wordt ervaren.
Van de zijde van verdachte is gewezen op het initiatief wetsvoorstel dat door D'66 is ingediend. Verdachte heeft hierbij het oog op het voorstel van wet van de leden
Berndsen-Jansen en Bergkamp tot wijziging van de Opiumwet in verband met de regulering van de teelt en verkoop van hennep en hasjiesj via een gesloten coffeeshopketen (Wet regulering voor- en achterdeur coffeeshops, kamerstuk 34165). Dit wetsvoorstel betreft een wijziging van de Opiumwet. Het wetsvoorstel is ingediend, maar de parlementaire behandeling daarvan moet nog plaatsvinden. In het kader daarvan valt te verwachten dat het door verdachte genoemde Manifest Joint Regulation eveneens aan de orde zal komen.
Het hof acht de gedachtenvorming in het parlement hieromtrent van groot belang voor het antwoord op de hierboven opgeworpen vraag. Er is echter, zoals gezegd, nog geen aanvang gemaakt met de parlementaire behandeling. Evenmin is anderszins in het parlement een gedachtenvorming op gang gekomen omtrent dit onderwerp.
Bij deze stand van zaken acht het hof de maatschappelijke discussie nog niet zodanig uitgekristalliseerd dat de hierboven opgeworpen vraag thans bevestigend kan worden beantwoord. Daartoe overweegt het hof dat in het bijzonder het antwoord op de vraag welke voorwaarden aan de teelt en de teler zouden moeten worden gesteld (waarop in het wetsvoorstel artikel 8i, vijfde en achtste lid, van de Opiumwet, het oog hebben) niet is uitgekristalliseerd.
Deze voorwaarden zijn van betekenis voor de invulling van het belang van de volksgezondheid waarbij - zoals het hof hierboven heeft vastgesteld - ook andere dan zuiver gezondheidstechnisch-wetenschappelijke inzichten een rol spelen. Eerst indien meer klaarheid bestaat over die voorwaarden valt de gedraging van verdachte daaraan te toetsen en valt te beoordelen of verdachte aan die voorwaarden voldoet.
Het is om deze reden dat - hoezeer ook het hof geen reden heeft om te twijfelen aan de stelling van verdachte, dat de door hem geleverde wiet uit een oogpunt van voor de gezondheid schadelijke effecten van hogere kwaliteit is dan de wiet afkomstig van de door verdachte genoemde snelle, gevaarlijke, chemische teelt - niet tot het oordeel kan worden gekomen dat het handelen van verdachte de belangen die de Opiumwet beoogt te beschermen beter dient dan strikte toepassing en handhaving van de wet.
Dit brengt mee dat het hof geen aanleiding ziet om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging in verband met het ontbreken van materiële wederrechtelijkheid.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Toepassing artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
Het hof stelt vast dat verdachte eerder, in december 2010, wegens overtreding van de Opiumwet is veroordeeld. Dat de in 2010 aanhangige strafprocedure en de daarop volgende veroordeling (die overigens eerst in 2012 onherroepelijk is geworden) hem niet heeft weerhouden de onderhavige strafbare feiten te plegen valt te verklaren doordat verdachte een principieel voorvechter is van de legalisering dan wel de regulering van de teelt van hennep en hij geen andere mogelijkheden ziet dan via rechterlijke uitspraken de door hem gewenste situatie te bewerkstelligen.
Het is vanuit deze achtergrond dat de feiten zijn gepleegd. De feiten vallen niet op één lijn te stellen met de teelt van hennep in hennepkwekerijen zoals die veelvuldig aan het hof worden voorgelegd.
Verdachte heeft de hennep geteeld in de open lucht, heeft voor de teelt slechts gebruik gemaakt van het licht en de warmte van de zon en heeft biologische middelen gebruikt ter bescherming van de hennepplanten. Van brandgevaar is geen sprake geweest, evenmin van diefstal van elektriciteit. Verdachte heeft zich niet begeven in het criminele circuit dat zich bezig houdt met de kweek van hennep.
Het hof acht voorts aannemelijk dat de door verdachte geproduceerde wiet, wat de voor de gezondheid schadelijke effecten betreft, van betere kwaliteit is dan de wiet die afkomstig is van de gebruikelijke hennepkwekerijen. Voorts heeft de verdachte uitsluitend geleverd aan een gedoogde coffeeshop.
Verder heeft het hof de indruk gekregen dat verdachte de feiten niet heeft gepleegd om er zelf rijker van te worden. Een en ander brengt mee dat voor toepassing van de door de zittende magistratuur wel gehanteerde oriëntatiepunten hennepteelt in deze zaak geen grond kan worden gevonden.
Na de laatste inval is verdachte - behoudens het telen van een hoeveelheid voor eigen gebruik - gestopt met het telen van hennep. Verdachte heeft niet meer de (financiële) mogelijkheden om dat te doen. Verder heeft verdachte problemen met zijn gezondheid ondervonden na de laatste inval.
Al deze omstandigheden in aanmerking genomen brengen het hof tot het oordeel te bepalen dat verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Daarnaast moet worden vastgesteld dat de procedure langere tijd in beslag genomen heeft. Na de inval bij verdachte in oktober 2010 heeft het tot april 2014 geduurd voordat de zaak (tezamen met de zaak waarin in oktober 2011 de inval is geweest) aan de rechter is voorgelegd. De berechting in eerste aanleg heeft niet plaatsgevonden binnen de als redelijk te achten termijn van twee jaren. Deze lange periode heeft een zware wissel op verdachte getrokken. Het hof laat het bij deze vaststelling nu het hof reeds op andere gronden niet tot een strafoplegging komt.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. W.M. van Schuijlenburg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.A. Boersma, griffier,
en op 29 oktober 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.