Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellante] ,
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het verloop van het geding in hoger beroep
- niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans deze vorderingen alsnog af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen;
- te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie en reconventie en in de kosten van de procedure in hoger beroep.”
De vordering in incidenteel appel toe te wijzen, bestaande uit de betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ad € 626,00 excl. BTW, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
[appellante] te veroordelen in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.”
3.De feiten
Grief 1is tegen die feitenvaststelling gericht. Het hof stelt voorop dat aan de rechter een grote vrijheid toekomt de feiten vast te stellen die voor de beoordeling van het geschil van belang worden geacht. Het hof zal de feiten met inachtneming van grief 1 opnieuw vaststellen. Daarmee heeft [appellante] geen belang meer bij een zelfstandige beoordeling van grief 1. Samen met wat in hoger beroep, mede gelet op de overgelegde en niet weersproken stukken, tussen partijen is komen vast te staan, zijn de feiten als volgt.
Beste [E] ,
datum in dienst 15-9-2013” en “
datum uit dienst 1-4-2014”. Voorts bevat het formulier persoonsgegevens van [geïntimeerde] .
Zoals je waarschijnlijk weet verzorgt [F] vanaf 1 april jl. de verloning en salarisadministratie voor [D] BV en kom je ook bij ons in dienst. Bijgaand ontvang je dan ook je arbeidsovereenkomst met [F] BV.”
e-mailbericht drie vragen gesteld over de aan hem door [F] toegezonden arbeidsovereenkomst. Op 14 april 2014 om 10:00 uur heeft een gesprek plaatsgevonden tussen Sarwari en [geïntimeerde] over het desbetreffende e-mailbericht.
4.Het geschil in eerste aanleg en de beslissing van de kantonrechter
artikel 7:668a lid 1 sub b BW volgens de kantonrechter als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft te gelden. De kantonrechter verwerpt het verweer van [appellante] dat de arbeidsovereenkomst met [appellante] op 31 maart 2014 is geëindigd en [geïntimeerde] op
1 april 2014 een arbeidsovereenkomst met de payroll-organisatie [F] is aangegaan. Voorts oordeelt de kantonrechter dat voorzover [appellante] [geïntimeerde] op 14 april 2014 op staande voet heeft ontslagen, dit ontslag onterecht is gegeven.
- betaling van het achterstallig loon t/m juli 2014 met vakantiebijslag, zijnde € 7.020,- bruto onder aftrek van het bruto equivalent van € 1.118,74 netto, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 20% en de wettelijke rente vanaf
- het op straffe van een dwangsom verstrekken van bruto-netto specificaties over de maanden april t/m juli 2014;
- betaling van het overeengekomen loon vanaf 1 augustus 2014 onder verstrekking van de op de betaling betrekking hebbende bruto-/netto specificatie tot aan de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
- het op straffe van een dwangsom weder tewerkstellen van [geïntimeerde] en hem toe te laten de bedongen werkzaamheden te verrichten;
- betaling van de proceskosten.
5.De beoordeling van de grieven
- [appellante] op zondag 30 maart 2014 of maandag 31 maart 2014 – de in de memorie van grieven genoemde datum van 30 maart 2013 berust kennelijk op een verschrijving – in een gesprek met [geïntimeerde] heeft medegedeeld dat zijn arbeidsovereenkomst met [appellante] niet wordt verlengd;
- de mededeling van [appellante] op voormelde bespreking is bevestigd bij e-mailbericht van de operational manager [E] , zoals hiervoor aangehaald onder 3.5, en de brief, gedateerd 31 maart 2014, gericht aan [geïntimeerde] en ondertekend door [C] , waarin is opgenomen:
Hierbij stellen wij u op de hoogte van het volgende: Sinds 02-01-2014 bent u in dienst van [appellante] Ltd, voor de duur van 3 maanden. Wij hebben besloten uw contract bij [appellante] Ltd niet te verlengen, de reden is u persoonlijk medegedeeld.”
- [C] na aandringen van de moeder van [geïntimeerde] bereid was de werkzaamheden met [geïntimeerde] te continueren via het payrollbedrijf [F] ;
- [geïntimeerde] zich op 2 april 2014 bij het payrollbedrijf heeft ingeschreven, waarna [geïntimeerde] tot en met 14 april 2014 in dienst van het payrollbedrijf [F] zijn werkzaamheden bij [appellante] heeft verricht en voor zijn werkzaamheden van het payrollbedrijf [F] zijn salaris heeft ontvangen;
- [geïntimeerde] op 14 april 2014 aan [C] heeft medegedeeld dat hij zijn werkzaamheden voor [F] beëindigde en hij daarop de aan hem ter beschikking gestelde auto heeft ingeleverd.
9 maart 2015 en [H] d.d. 17 februari 2015. [G] verklaart dat in zijn aanwezigheid [C] aan [geïntimeerde] heeft gemeld, dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd en dat aan [geïntimeerde] een brief gedateerd 31 maart 2014 is overhandigd. [H] verklaart dat in zijn aanwezigheid met [geïntimeerde] is besproken dat de arbeidsovereenkomst met [appellante] werd beëindigd. Voorts heeft [appellante] overgelegd het “Formulier Inschrijving” van [F] d.d. 2 april 2014 en de factuur van [F] aan [D] B.V. d.d. 1 mei 2014.