ECLI:NL:GHARL:2015:7966

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
200.161.247/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kindgebonden budget en alleenstaande ouderkop met betrekking tot alimentatie en zorgregeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2015, gaat het om een hoger beroep met betrekking tot de alimentatie en zorgregeling voor de kinderen van een gescheiden echtpaar. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verweerder in het principaal hoger beroep, zijn ouders van drie minderjarige kinderen. De rechtbank Noord-Nederland had eerder een beschikking gegeven over de zorg- en opvoedingstaken en de alimentatieverplichtingen van de man. De vrouw is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking, met grieven die onder andere betrekking hebben op de draagkracht van de man en de behoefte van de kinderen. De man heeft op zijn beurt incidenteel hoger beroep ingesteld.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2015 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij ook de Regiecentrum Bescherming en Veiligheid (GI) aanwezig was. De Hoge Raad heeft op 9 oktober 2015 een prejudiciële beslissing genomen over de wijze waarop het kindgebonden budget en de alleenstaande ouderkop in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling van de onderhoudsbijdrage voor de kinderen. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten opnieuw te bepalen in het licht van deze beslissing. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling van de alimentatiekwesties, waarbij partijen uiterlijk 29 oktober 2015 hun standpunten moeten indienen.

Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank voor wat betreft de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [de minderjarige3]. De beslissing over de alimentatie wordt aangehouden totdat partijen hun standpunten hebben geactualiseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.247/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/130012 / FA RK 13-1754)
beschikking van de familiekamer van 15 oktober 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. Rijnsburger, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis, kantoorhoudend te Leeuwarden.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
hierna te noemen: de GI of gecertificeerde instelling.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 juni 2014 en 17 september 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2.
Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 15 december 2014;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep;
- het journaalbericht namens mr. Rijnsburger van 18 december 2014 met bijlagen, ingekomen op 18 december 2014;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad) van 23 december 2014, ingekomen op 24 december 2014;
- het journaalbericht namens mr. Rijnsburger van 13 januari 2015 met bijlagen, ingekomen op 13 januari 2015;
- de brief van de GI van 23 maart 2015 met bijlagen, ingekomen op 23 maart 2015;
- het journaalbericht namens mr. Rijnsburger van 20 april 2015 met bijlagen, ingekomen op 20 april 2015;
- het journaalbericht van mr. Nijenhuis van 28 april 2015 met bijlagen, ingekomen op
29 april 2015.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief, ingekomen op 8 januari 2015, aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot de alimentatiezaak.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 8 mei 2015 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] en mevrouw [C] . Mevrouw [B] heeft pleitnotities overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is [in] 2014 ontbonden door echtscheiding.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 1998 (hierna te noemen: [de minderjarige1] ),
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2000 (hierna te noemen: [de minderjarige2] ), en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2007 (hierna te noemen: [de minderjarige3] ),
over wie partijen gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
Uit een eerder huwelijk van de man is [in] 1995 geboren [D] (hierna: [D] ). Op basis van een beschikking van 6 december 2010 is de door de man ten behoeve van [D] te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding € 208,- per maand. Bij beschikking van 3 november 2014 is deze bijdrage (inmiddels in de kosten van levensonderhoud en studie) per die datum gewijzigd in € 187,- per maand en per 1 januari 2015 in € 152,- per maand.
3.4
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 11 september 2013, verbeterd op
2 oktober 2013, is de door de man ten behoeve van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] aan de vrouw te betalen bijdrage bepaald op € 113,- per kind per maand. De partneralimentatie is met ingang van
11 september 2013 voorlopig bepaald op € 194,- per maand.
3.5
Bij beschikking van 28 augustus 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld van de GI.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil is de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige3] , de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] , de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] . De rechtbank heeft in de bestreden beschikking bepaald dat [de minderjarige3] afwisselend twee weken bij de man en twee weken bij de vrouw verblijft en dat [de minderjarige3] gedurende de periode dat hij bij de man is van woensdag uit school tot vrijdagochtend bij de vrouw verblijft. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking voorts de door de man te betalen bijdragen ten behoeve van [de minderjarige1] en [de minderjarige3] met ingang van 10 juli 2014 vastgesteld op € 135,77 respectievelijk € 114,77 per maand, per 1 januari 2015 op € 119,- respectievelijk € 98,- per maand en vanaf 10 januari 2016 op
€ 160,50 respectievelijk € 139,50 per maand. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking verder de door de vrouw te betalen bijdrage ten behoeve van [de minderjarige2] met ingang van 10 juli 2014 vastgesteld op € 19,90 en per 1 januari 2015 op € 20,37 per maand. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking tot slot de door de man ten behoeve van de vrouw te betalen bijdrage met ingang van 10 juli 2014 op nihil gesteld, onder de bepaling dat hetgeen de man tot 17 september 2014 had betaald door de vrouw niet behoefde te worden terugbetaald.
4.2
De vrouw is met negen grieven in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van
17 september 2014. De grieven I, V, VI en VIII zien op de draagkracht van de man. De grieven II en III zien op de behoefte van de kinderen. De grieven IV en VII zien op de draagkracht van de vrouw. Grief IX ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige3] . De vrouw heeft tevens haar verzoek vermeerderd.
4.3
De man is op zijn beurt met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. Grief 1 ziet op de behoefte van de kinderen per 1 januari 2015. Grief 2 ziet op de draagkracht van de man. Grief 3 ziet op de behoefte van de vrouw.

5.De motivering van de beslissing

De zorgregeling
5.1
Hoewel grief IX van de vrouw wat betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige3] als laatste is opgeworpen, zal het hof deze grief om redenen van doelmatigheid als eerste behandelen. Het hof leest in deze grief en de daarop door en namens de vrouw gegeven toelichting geen andere relevante stellingen dan zij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd. Het hof is van oordeel dat de rechtbank deze gemotiveerd en op goede gronden heeft verworpen, onderschrijft het oordeel van de rechtbank op het punt van de zorg- en opvoedtaken en neemt de motivering daarvan - na eigen onderzoek - over.
De kinderalimentatie
5.2
De Hoge Raad heeft op 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3011) een prejudiciële beslissing gegeven naar aanleiding van de volgende twee door het hof Den Haag bij beschikking van 3 juni 2015 gestelde en ook voor deze zaak relevante vragen:
"1. Moet bij de bepaling van de ingevolge artikel 1:397 BW jo. 1:404 BW door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen rekening worden gehouden met het kindgebonden budget, inclusief de alleenstaande ouderkop, door dit: i) in mindering te brengen op de behoefte van de kinderen; dan wel ii) in aanmerking te nemen bij het vaststellen van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt?
2. Bij vraag 1 is geen onderscheid gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget. Indien dat onderscheid wel moet worden gemaakt, op welke wijze moet dan ter bepaling van de verschuldigde onderhoudsbijdrage rekening worden gehouden met de alleenstaande ouderkop en op welke wijze met het overige deel van het kindgebonden budget?”
5.3
De Hoge Raad heeft de gestelde prejudiciële vragen als volgt beantwoord:
"1. Bij de vaststelling van de door de ouders verschuldigde onderhoudsbijdrage voor hun minderjarige kinderen dienen het kindgebonden budget en de daarvan deel uitmakende alleenstaande ouderkop niet in aanmerking te worden genomen bij de bepaling van de behoefte van het kind, maar bij de berekening van de draagkracht van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt.
2. Er dient geen onderscheid te worden gemaakt tussen de alleenstaande ouderkop en het overige deel van het kindgebonden budget."
5.4
Op grond van het vorenstaande constateert het hof dat de discussie tussen partijen ter zitting van 8 mei 2015 over de wijze waarop het kindgebonden budget in aanmerking dient te worden genomen bij de vaststelling van de voor hun kinderen verschuldigde onderhouds-bijdragen, bij nader inzien is gevoerd aan de hand van onjuiste uitgangspunten. Het hof stelt partijen daarom in de gelegenheid hun standpunten over de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouder die kindgebonden budget ontvangt opnieuw te bepalen in het licht van genoemde prejudiciële beslissing van 9 oktober 2015. Aangezien de beslissing over de kinderalimentatie doorwerkt in de beslissing over de partneralimentatie wordt iedere verdere beslissing over de alimentatie thans aangehouden.
5.5
Partijen dienen het hof uiterlijk 29 oktober 2015 over het vorenstaande te berichten. Daarna hebben partijen ieder een week de tijd om op het door de ander ingenomen nadere standpunt te reageren.
5.6
Na ontvangst van een en ander zal het hof de zaak verder afdoen op de stukken, tenzij aanleiding wordt gezien een nadere mondelinge behandeling te gelasten.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient te worden beslist als na te melden.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 17 september 2014, voor zover deze beschikking betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [de minderjarige3] ;
stelt partijen in de gelegenheid om uiterlijk 29 oktober 2015 hun standpunt over de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de ouder die kindgebonden budget ontvangt, opnieuw te bepalen in het licht van genoemde prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 9 oktober 2015;
bepaalt dat partijen vervolgens binnen één week mogen reageren op het door de ander ingenomen nadere standpunt;
houdt iedere verdere beslissing over de (kinder)alimentatie aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en
mr. H. Lenters, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 15 oktober 2015 in bijzijn van de griffier.