ECLI:NL:GHARL:2015:7946

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2015
Publicatiedatum
20 oktober 2015
Zaaknummer
200.133.762/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Retentierecht op onroerende zaak door onderaannemer

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep over de vraag of een onderaannemer recht heeft op retentierecht op onroerende zaken. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.A. van Beilen, heeft in eerste aanleg een eis ingediend tegen De Huismeesters, vertegenwoordigd door mr. T.F. de Jong. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 12 mei 2015 een comparitie van partijen gelast, die op 25 augustus 2015 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie hebben beide partijen hun voorkeur uitgesproken voor bewijslevering over de feitelijke macht van de appellant over de woningen waarop het retentierecht wordt ingeroepen, in plaats van het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Het hof heeft besloten om een bewijsopdracht te geven aan de appellant om aan te tonen dat zij op 17 april 2012 feitelijke macht had over de woningen in kwestie. Het hof heeft de appellant de mogelijkheid gegeven om getuigenbewijs te leveren en heeft de procedure verder gespecificeerd, inclusief de rol van de raadsheer-commissaris. De beslissing van het hof is op 20 oktober 2015 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.133.762/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/135814/HA ZA 12-279)
arrest van de eerste kamer van 20 oktober 2015
in de zaak van
[appellant] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. H.A. van Beilen, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
De Huismeesters,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
De Huismeester,
advocaat: mr. T.F. de Jong, kantoorhoudend te Groningen.
Het hof neemt het tussenarrest van 12 mei 2015 hier over.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
In genoemd arrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. De comparitie is op 25 augustus 2015 gehouden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.

2.De verdere beoordeling

2.1
In meergenoemd tussenarrest heeft het hof overwogen dat het uit de reacties van partijen op het tussenarrest van 13 januari 2015 heeft afgeleid dat partijen hun bedenkingen hebben over het voornemen van het hof prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad over de vraag of voor het bestaan van - de voor een geslaagd beroep op een retentierecht door een onderaannemer vereiste - feitelijke macht sprake moet zijn van exclusiviteit. Het hof heeft een comparitie van partijen gelast om met partijen te spreken over het vervolg van de procedure. Het heeft daarbij overwogen twee mogelijkheden te zien, te weten eerst bewijslevering naar feiten en omstandigheden die van belang zijn voor het antwoord op de vraag of [appellant] de feitelijke macht had over de woningen waarna eventueel nog prejudiciële vragen kunnen worden gesteld, of, andersom, eerst prejudiciële vragen stellen, waarna indien nodig bewijslevering kan plaatsvinden.
2.2
Beide partijen hebben bij gelegenheid van de comparitie een duidelijke voorkeur uitgesproken voor de eerste mogelijkheid. Het hof kan zich met deze eenduidige voorkeur van partijen verenigen en zal een bewijsopdracht geven.
2.3
Gelet op hetgeen in meergenoemd tussenarrest en in het tussenarrest van 13 januari 2015 is overwogen, zal bewijslevering dienen plaats te vinden omtrent de vraag of [appellant] op 17 april 2012, toen zij meedeelde over te gaan tot het uitoefenen van retentierecht, als uitvloeisel van de normale uitoefening van de aannemingsovereenkomst de feitelijke macht had over de woningen waarop zij het retentierecht uitoefende. De bewijslast ten aanzien van de (door [appellant] gestelde en door De Huismeesters gemotiveerd betwiste bestreden) feiten en omstandigheden waaruit volgt dat van een dergelijke feitelijke macht sprake was, rust op [appellant] . Het hof zal [appellant] , overeenkomstig het door haar gedane bewijsaanbod, toelaten tot het leveren van getuigenbewijs.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
alvorens nader te beslissen:
draagt [appellant] op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat zij op 17 april 2012 als uitvloeisel van de normale uitoefening van de (onder)aannemingsovereenkomst met [appellant] de feitelijke macht had over de woningen met bouwnummers 93 t/m 96 (blok 4) van het project De Cortinghborg te Groningen;
bepaalt dat, indien [appellant] dat bewijs (ook) door middel van getuigen wenst te leveren, het verhoor van deze getuigen zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. H. de Hek, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan het Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat [appellant] het aantal voor te brengen getuigen alsmede de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuigen zal opgeven op de
roldatum3 november 2015, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) vaststelt;
bepaalt dat [appellant] overeenkomstig artikel 170 Rv de namen en woonplaatsen van de getuigen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. H. de Hek en mr. M.M.A. Wind en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 20 oktober 2015.