In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep over de vraag of een onderaannemer recht heeft op retentierecht op onroerende zaken. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.A. van Beilen, heeft in eerste aanleg een eis ingediend tegen De Huismeesters, vertegenwoordigd door mr. T.F. de Jong. Het hof heeft in een eerder tussenarrest van 12 mei 2015 een comparitie van partijen gelast, die op 25 augustus 2015 heeft plaatsgevonden. Tijdens deze comparitie hebben beide partijen hun voorkeur uitgesproken voor bewijslevering over de feitelijke macht van de appellant over de woningen waarop het retentierecht wordt ingeroepen, in plaats van het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Het hof heeft besloten om een bewijsopdracht te geven aan de appellant om aan te tonen dat zij op 17 april 2012 feitelijke macht had over de woningen in kwestie. Het hof heeft de appellant de mogelijkheid gegeven om getuigenbewijs te leveren en heeft de procedure verder gespecificeerd, inclusief de rol van de raadsheer-commissaris. De beslissing van het hof is op 20 oktober 2015 openbaar uitgesproken.