Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[verzoekers] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak hebben verzoekers tot wraking, beiden woonachtig in Duitsland, een verzoek ingediend tot wraking van alle raadsheren van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Dit verzoek is gedaan in het kader van een aanhangige civiele procedure tussen de verzoekers als appellanten en Jeugdbescherming Noord als geïntimeerde. De mondelinge behandeling was gepland op 8 oktober 2015, voor de vijfde kamer van het hof, bestaande uit de raadsheren mr. J.G. Idsardi, mr. A.W. Beversluis en mr. A.W. Jongbloed. Voorafgaand aan deze behandeling hebben de verzoekers op 7 oktober 2015 een schrijven ingediend waarin zij het hof verzoeken om de beoordeling van hun wrakingsverzoek over te laten aan het Gerechtshof Amsterdam. De behandelende raadsheren hebben echter niet ingestemd met de wraking.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de verzoekers geen concrete wrakingsgronden hebben aangevoerd. De wrakingskamer oordeelt dat de procedure binnen het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voldoende waarborgen biedt en dat er geen aanleiding is om het verzoek tot wraking over te dragen aan het Gerechtshof Amsterdam. De verzoekers hebben gesteld dat het hof betrokken is geweest bij eerdere zaken van hen, maar hebben niet gemotiveerd waarom de raadsheren niet onpartijdig of onafhankelijk zouden zijn.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer besloten de verzoekers niet-ontvankelijk te verklaren in hun wrakingsverzoek, omdat de wet niet voorziet in een verzoek tot wraking van een rechter die geen bemoeienis heeft met de behandeling van de zaak. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 oktober 2015 door de leden van de wrakingskamer.