Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de rechthebbende,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, waarbij een bewind is ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1949, heeft in hoger beroep drie grieven ingediend tegen de beslissing van de kantonrechter. Hij betwist dat hij als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De rechthebbende stelt dat hij onder druk is gezet om het verzoek tot onderbewindstelling te ondertekenen, vooral na het overlijden van zijn moeder. Hij verzoekt het hof om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en in plaats daarvan zijn broer als bewindvoerder aan te stellen of een mentorschap in te stellen.
De bewindvoerder heeft verweer gevoerd en stelt dat de rechthebbende wel degelijk behoefte heeft aan een bewind, gezien zijn kwetsbare situatie. Het hof heeft de procedure en de grieven van de rechthebbende zorgvuldig beoordeeld. Het hof concludeert dat de rechthebbende de toewijzing van zijn verzoek tot onderbewindstelling niet kan ongedaan maken door in hoger beroep van dit verzoek af te zien. De grieven van de rechthebbende worden als tevergeefs afgewezen. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kantonrechter en wijst het meer of anders verzochte af.