Beoordeling
1. De betrokkene klaagt in hoger beroep allereerst over de omstandigheid dat de kantonrechter buiten haar aanwezigheid is overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van haar zaak, terwijl in de oproepingsbrief vermeld was dat ter zitting alleen haar financiële omstandigheden aan de orde zouden komen.
2. Uit het dossier blijkt het volgende.
De betrokkene heeft in reactie op de zekerheidsbrieven aangegeven dat zij financieel niet in staat is de gevraagde zekerheidstelling te voldoen. Bij brief van 20 november 2014 heeft de griffier van de rechtbank de betrokkene opgeroepen voor de zitting van 18 december 2014. In de oproepingsbrief is het volgende vermeld: “Op deze zitting zullen alleen uw financiële omstandigheden aan de orde komen. Uw inhoudelijke verweren tegen de aan u opgelegde sanctie kunnen dus in dit stadium nog niet worden behandeld!” Uit de beslissing van de kantonrechter blijkt dat de kantonrechter in de door de betrokkene geschetste omstandigheden aanleiding heeft gezien de zekerheid te matigen tot nihil. Vervolgens is de kantonrechter overgegaan tot een inhoudelijke behandeling, waarbij het beroep ongegrond is verklaard.
3. Nu de kantonrechter is overgegaan tot een inhoudelijke behandeling van de zaak, terwijl in de oproepingsbrief uitdrukkelijk was vermeld dat haar inhoudelijke verweren niet zouden worden behandeld, is sprake van schending van het beginsel van hoor en wederhoor. De beslissing van de kantonrechter kan gelet hierop niet in stand blijven. Derhalve zal het hof de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen.
4. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 370,- opgelegd ter zake van “parkeren op gehandicaptenparkeerplaats zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart”, welke gedraging zou zijn verricht op 11 januari 2014 om 15.05 uur op de Banneweg te Gorinchem met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
5. De betrokkene ontkent de gedraging. Zij voert daartoe aan dat zij noch haar auto met voormeld kenteken op voormelde datum in Gorinchem zijn geweest. Zij was op die datum met haar partner in Brugge, hetgeen zij door middel van documenten kan aantonen. De betrokkene heeft eerder een boete gehad, terwijl zij aantoonbaar niet ter plaatse was geweest. Zij heeft al eerder aangegeven dat er iemand met haar kenteken rondrijdt.
De betrokkene heeft bij schrijven, ingekomen op 29 september 2015, nogmaals haar standpunt toegelicht en twee getuigenverklaringen overgelegd, waaruit blijkt dat zij het betreffende weekend met vrienden in Brugge is geweest.
6. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. De ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB houdt, zakelijk weergegeven, in dat de verbalisant heeft gezien dat op de onder 4 vermelde datum, tijd en plaats een zwarte Seat Leon met het kenteken [kenteken] op een gehandicaptenparkeerplaats stond geparkeerd zonder duidelijk zichtbare geldige gehandicaptenparkeerkaart.
8. Het hof stelt voorop dat de betrokkene niet is staande gehouden, zodat haar aansprakelijkheid voor de gedraging is gebaseerd op de omstandigheid dat zij als kentekenhouder is geregistreerd van het voertuig waarmee de gedraging is verricht. Derhalve is voor de vaststelling van de gedraging niet van belang of de betrokkene als bestuurder op de plaats en het tijdstip van de gedraging aanwezig is geweest. Niet uit te sluiten valt immers dat het voertuig door iemand anders werd bestuurd. Naar het oordeel van het hof is de betrokkene er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat het voertuig waarmee de gedraging is verricht niet aanwezig was op de plaats en het tijdstip van de gedraging. De betrokkene heeft weliswaar gesteld dat het voertuig niet ter plaatse was, maar deze stelling is op geen enkele wijze nader onderbouwd. De door de betrokkene overgelegde getuigenverklaringen zeggen slechts iets over waar de betrokkene was ten tijde van de gedraging, maar bevatten geen verklaring dat zij hebben gezien waar het voertuig van de betrokkene op dat moment was.
9. Voorts stelt het hof vast dat niet is weersproken dat het merk, type en de kleur van het waargenomen voertuig overeenkomen met die van het voertuig van de betrokkene en dat de plaats waar de gedraging is verricht 12 kilometer is verwijderd van de woonplaats van de betrokkene, derhalve op een relatief korte, met de auto te bereizen afstand. Gesteld noch gebleken is dat de kentekenplaten van het voertuig van de betrokkene ooit zijn gestolen dan wel vermist of dat de betrokkene vaker van dit soort ''spookbekeuringen'' heeft ontvangen.
Dergelijke omstandigheden zouden -zoals de ervaring van het hof in die overigens spaarzame gevallen leert- een aanwijzing kunnen zijn van kentekenfraude. Weliswaar stelt de betrokkene dat zij eerder een bekeuring heeft ontvangen, terwijl zij toen aantoonbaar niet aanwezig was geweest, maar zij heeft dit niet onderbouwd. Nu niet aannemelijk is geworden dat het motorrijtuig waarmee de gedraging is verricht een ander is dan het motorrijtuig waarvan het kenteken op naam van de betrokkene is geregistreerd, stelt het hof vast dat de gedraging is verricht. Het hof verwerpt daarom het verweer van de betrokkene.
10. Gelet op het voorgaande zal het hof het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
11. Gesteld noch gebleken is dat de betrokkene kosten heeft gemaakt die ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
12. Gelet op het vooroverwogene wordt beslist als volgt.