ECLI:NL:GHARL:2015:7842

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
WAHV 200.165.852
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • M. van der Meulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersvoorschrift overtreden en onschuldpresumptie in bestuursrechtelijke sancties

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 30 januari 2015 een beroep van de betrokkene tegen een inleidende beschikking gegrond verklaarde. De betrokkene was staande gehouden voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden op 11 maart 2014. De kantonrechter had de beslissing van de officier van justitie vernietigd, maar het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de betrokkene de gedraging ontkent en dat de inleidende beschikking in strijd is met de onschuldpresumptie zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.

Het hof oordeelt dat de formulering in de inleidende beschikking niet in strijd is met de onschuldpresumptie. De inleidende beschikking geeft geen oordeel over de schuld van de betrokkene, maar stelt enkel vast dat er een verkeersvoorschrift is overtreden. Het hof bevestigt dat de ambtsedige verklaring van de verbalisant voldoende grondslag biedt voor de vaststelling van de gedraging, tenzij er specifieke feiten zijn die aan de juistheid van deze verklaring twijfelen. In dit geval heeft de betrokkene enkel ontkend de gedraging te hebben verricht, zonder aanvullende feiten aan te voeren.

Daarnaast oordeelt het hof dat de kantonrechter ten onrechte het verzoek om proceskostenvergoeding heeft afgewezen. Aangezien de betrokkene in het gelijk is gesteld, is er aanleiding voor toekenning van een proceskostenvergoeding. Het hof past een wegingsfactor van 0,5 toe, wat leidt tot een totale vergoeding van € 611,-. Het hof vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover deze de proceskostenvergoeding betreft, en bevestigt de overige beslissingen van de kantonrechter.

Uitspraak

WAHV 200.165.852
16 oktober 2015
CJIB 180421245
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 30 januari 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt R. de Nekker,
kantoorhoudende te Heerenveen.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Voorts heeft de kantonrechter het verzoek van betrokkene tot vergoeding van kosten afgewezen.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 2 oktober 2015. De betrokkene en de gemachtigde van de betrokkene zijn niet verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen
mr. H. de Ruijter.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 230,- opgelegd ter zake van “als bestuurder tijdens het rijden een mobiele telefoon vasthouden”, welke gedraging zou zijn verricht op 11 maart 2014 om 16.18 uur op de Zandvoortselaan te Heemstede met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
2. De gemachtigde voert namens de betrokkene in hoger beroep aan dat de betrokkene betwist de gedraging te hebben verricht. Hiertoe is gedurende de procedure aangevoerd dat de betrokkene niet heeft getelefoneerd en zijn mobiele telefoon ook niet heeft vastgehouden. De verbalisant heeft dit gelet op zijn positie en die van de betrokkene ook niet kunnen waarnemen. Daarbij beschikt de betrokkene over een handsfree installatie. Voorts klaagt de gemachtigde over de omstandigheid dat in de inleidende beschikking is gesteld dat de betrokkene een verkeersovertreding heeft begaan waarvoor hij is staandegehouden, terwijl op dat moment de schuld van de betrokkene nog niet vaststaat. Deze formulering is in strijd met de in artikel 6, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde onschuldpresumptie. Dit artikel bepaalt dat indien tegen iemand vervolging wordt ingesteld, deze voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn/haar schuld in rechte is komen vast te staan. Tevens heeft de kantonrechter ten onrechte nagelaten een proceskostenvergoeding toe te kennen aan de betrokkene. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat voor de verrichte proceshandelingen de wegingsfactor 1 dient te gelden, hetgeen gebruikelijk is bij andere bestuursrechters. De gemachtigde verwijst in dit verband naar jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
3. Met betrekking tot de stelling dat de tekst van de inleidende beschikking in strijd is met de onschuldpresumptie, overweegt het hof allereerst als volgt. De in de inleidende beschikking opgenomen passage: 'U hebt een verkeersvoorschrift overtreden waarvoor u bent staandegehouden' is naar het oordeel van het hof niet in strijd met het in artikel 6 van het EVRM vervatte vermoeden van onschuld. Het hierin vervatte recht is niet absoluut. Zoals het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in zijn uitspraak van 19 oktober 2004 (NJ 2005/429) heeft bepaald, is het opleggen van een administratieve sanctie ingevolge de WAHV niet in strijd met artikel 6, tweede lid, van het EVRM. Bovendien is met deze passage geen oordeel gegeven over de door de officier van justitie - naar aanleiding van een ingesteld beroep tegen de inleidende beschikking - te beantwoorden vraag of een betrokkene de gedraging heeft verricht. De onschuldpresumptie is dan ook niet in het geding.
4. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
5. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Gedragingsgegevens:
Ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp met zijn linkerhand vasthield. Bij de staandehouding zag ik dat het een mobiele telefoon betrof. (…).
Opmerkingen ambtenaar 1:
Aan betrokkene is de cautie verleend. Betrokkene was nogal driftig en wilde niet echt meewerken. Hij ontkende het feit en wilde daarom niet zeggen wat het merk/type van de telefoon was. Wat wij zagen was het een zwarte telefoon in de linkerhand. De gedraging vond plaats buiten de bebouwde kom.
Verklaring betrokkene: Ik had geen mobiele telefoon vast en ik was ook niet aan het bellen.”
6. Hetgeen namens de betrokkene is aangevoerd houdt in feite niet meer in dan de enkele ontkenning de gedraging te hebben verricht. Het hof ziet daarin geen aanleiding de verklaring van de verbalisant terzijde te stellen. Dat het voertuig van de betrokkene is voorzien van een werkende bluetooth/carkit, brengt slechts mee dat geen noodzaak bestaat om niet handsfree te bellen. Dat laat echter onverlet dat de betrokkene diverse andere redenen kan hebben gehad om de mobiele telefoon vast te houden. Nu voor het overige geen voor deze zaak specifieke feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, en ook overigens uit het dossier zulke feiten en omstandigheden niet blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
7. De gemachtigde heeft voorts aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft nagelaten een proceskostenvergoeding toe te kennen. Namens de betrokkene is in dit verband verzocht om wegingsfactor 1,0 toe te passen. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
8. De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie vernietigd, omdat de officier van justitie het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Derhalve is de betrokkene door de kantonrechter in het gelijk gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat in een zodanig geval aanleiding bestaat voor inwilliging van het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding. Dat is slechts anders indien geoordeeld zou moeten worden dat er sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Daarvan is in het onderhavige geval niet gebleken. Een en ander brengt mee dat de beslissing van de kantonrechter, voor zover daarbij het verzoek om toekenning van een proceskostenvergoeding is afgewezen, niet in stand kan blijven. Het hof zal, doende hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, bepalen dat aan de betrokkene een proceskostenvergoeding wordt toegekend.
9. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. Voor de fase in administratief beroep komt de betrokkene geen proceskostenvergoeding toe aangezien de inleidende beschikking in stand blijft. Het verzoek om toekenning van een vergoeding voor de proceskosten, gemaakt in beroep en in hoger beroep komt wel voor inwilliging in aanmerking. De gemachtigde heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, indienen hoger beroepschrift bij het hof en het indienen van een nadere toelichting. Blijkens de Bijlage bij het Besluit moet aan het indienen van een beroepschrift één punt worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting 0,5 punt. De waarde per punt bedraag € 487,- voor beroepschriften ingediend voor 1 januari 2015 en € 490,- voor beroepschriften ingediend na deze datum. Het hof is van oordeel dat gelet op de aard van de zaak de wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) op zijn plaats is, overeenkomstig zijn vaste jurisprudentie. Van bijzondere omstandigheden die in dit geval de toepassing van een hogere factor dan 0,5 rechtvaardigen is niet gebleken. Daaraan kan niet afdoen dat de Afdeling en overige bestuursrechters in andere, niet met de toepassing van de WAHV vergelijkbare, zaken een andere wegingsfactor hanteren. Dit leidt tot de volgende berekeningen: 1 x € 487,- x 0,5 = € 243,50 en 1,5 x € 490,- x 0,5 = € 367,50. Het hof zal derhalve de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot genoemd bedrag van € 611,-.
10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, beslist het hof als volgt.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter voor zover daarbij het verzoek om vergoeding van proceskosten is afgewezen;
bevestigt de beslissing van de kantonrechter voor het overige;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 611,-.
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Van der Meulen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.