ECLI:NL:GHARL:2015:7840

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 oktober 2015
Publicatiedatum
16 oktober 2015
Zaaknummer
WAHV 200.162.298
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. de Witt
  • A. van der Meulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring wegens misbruik van procesrecht in WAHV-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, die op 14 november 2014 het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaarde wegens misbruik van procesrecht. De betrokkene, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. H.P. Olthof, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De kantonrechter oordeelde dat de gemachtigde onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de beroepsgronden en dat de ingediende stukken verwarring zaaiden en het werkproces bij de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) ontwrichtten.

Het hof heeft echter geoordeeld dat de gemachtigde de beroepsgronden wel degelijk voldoende heeft onderbouwd en dat het indienen van een groot aantal stukken in korte tijd geen misbruik van procesrecht oplevert. Het hof benadrukt dat de stukken grotendeels betrekking hebben op een Wob-verzoek, dat losstaat van de beroepsprocedure op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV). De kantonrechter heeft ten onrechte de zaak niet inhoudelijk behandeld en het hof heeft de beslissing van de kantonrechter vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.

Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de betrokkene recht heeft op vergoeding van de proceskosten, die forfaitair zijn vastgesteld op € 490,-. Het hof heeft de advocaat-generaal veroordeeld tot het vergoeden van deze kosten. De uitspraak is gedaan op 16 oktober 2015.

Uitspraak

WAHV 200.162.298
16 oktober 2015
CJIB 170052209
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland
van 14 november 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt mr. H.P. Olthof,
kantoorhoudende te Zoeterwoude.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij het beroepschrift is verzocht om een behandeling ter zitting. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 2 oktober 2015. De betrokkene is verschenen bij gemachtigde. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. H. de Ruijter.

Beoordeling

1. Uit de stukken blijkt het volgende.
De gemachtigde heeft bij schrijven van 18 april 2013 beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. Hierbij heeft de gemachtigde op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om diverse stukken.
De gemachtigde heeft bij schrijven d.d. 17 mei 2013 kenbaar gemaakt dat hij geen reactie heeft ontvangen met betrekking tot zijn Wob-verzoek, terwijl de wettelijke beslistermijn reeds verstreken is. Hij verzoekt de CVOM om binnen 2 weken te beslissen, zo niet dan verzoekt hij de CVOM een beslissing te nemen ten aanzien van de verschuldigdheid van een te verbeuren dwangsom.
Bij brief van 17 mei 2013 zijn het zaakoverzicht en het mandaatbesluit aan de gemachtigde gezonden. Voor de overige gevraagde documenten heeft de CVOM het verzoek doorgezonden aan de Politie Kennemerland.
De gemachtigde heeft bij schrijven van 27 juni 2013 bezwaar ingesteld tegen de primaire beslissing, zoals opgenomen in het schrijven van de CVOM d.d. 17 mei 2013. De gemachtigde maakt bezwaar tegen het doorzenden van zijn verzoek om stukken.
Bij beslissing van 6 augustus 2013 heeft de officier van justitie het beroep van de gemachtigde ongegrond verklaard.
De gemachtigde heeft tegen de beslissing van de officier van justitie beroep ingesteld.
Bij schrijven d.d. 13 augustus 2013 informeert de gemachtigde naar zijn bij brief d.d.
27 juni 2013 ingediende bezwaarschrift. Hij verzoekt de CVOM om binnen 2 weken te beslissen, zo niet dan verzoekt hij de CVOM een beslissing te nemen ten aanzien van de verschuldigdheid van een dwangsom.
Bij schrijven d.d. 17 september 2013 klaagt de gemachtigde over de omstandigheid dat zijn beroepschrift gericht tegen de beslissing van de officier van justitie niet binnen de termijn van 6 weken is doorgezonden naar de rechtbank.
Bij brief van 27 oktober 2013 heeft de CVOM, cluster Wob, het bezwaar van de gemachtigde d.d. 27 juni 2013 kennelijk ongegrond verklaard en geoordeeld dat de CVOM geen dwangsom is verschuldigd.
Bij schrijven d.d. 13 november 2013 informeert de gemachtigde naar de status van zijn schrijven van 17 september 2013. Hij verzoekt de CVOM om binnen 2 weken te beslissen, zo niet dan verzoekt hij de CVOM een beslissing te nemen ten aanzien van de verschuldigdheid van een dwangsom.
Bij brief van 19 november 2013 heeft de CVOM, cluster Wob, geoordeeld dat de doorzending van het beroepschrift geen beschikking op aanvraag betreft, zodat artikel 4:17 van de Awb niet van toepassing is en de CVOM geen dwangsom is verschuldigd.
Bij faxbericht d.d. 30 december 2013 heeft de gemachtigde bezwaar ingesteld tegen de primaire beslissing, zoals opgenomen in het schrijven van 19 november 2013.
Bij brief van 11 februari 2014 heeft de CVOM, sectie Wob, het bezwaar van de gemachtigde d.d. 30 december 2013 kennelijk ongegrond verklaard.
2. De kantonrechter heeft het beroep bij beslissing d.d. 14 november 2014 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de handelwijze van (de gemachtigde van) betrokkene moet worden gekwalificeerd als misbruik van procesrecht. Hiertoe heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat in het dossier slechts twee brieven zijn aangetroffen die de gronden van het beroep bevatten. Enige vorm van onderbouwing van de beroepsgronden ontbreekt. De rest van het dossier heeft feitelijk niet meer van doen met de verkeersboete, maar is gericht op dwangsomvorderingen, waarbij (de gemachtigde van) betrokkene veel moeite lijkt te hebben gedaan om verwarring te zaaien en het werkproces bij de CVOM te ontwrichten. De kantonrechter leidt dit onder meer af uit de veelheid aan stukken die de gemachtigde in korte tijd heeft ingezonden, het daarbij overvloedig gebruik maken van bijlagen en het gebruiken van telkens andere briefkenmerken.
3. De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de kantonrechter hem ten onrechte niet in staat heeft gesteld zijn standpunt naar voren te brengen omtrent het beweerdelijk door hem gemaakte misbruik van procesrecht. Voorts heeft de kantonrechter de betrokkene ten onrechte de toegang tot de rechter ontnomen, hetgeen in strijd is met artikel 6 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Ook doet zich hier niet het geval voor dat de betrokkene wist dan wel had moeten weten dat hij een kansloze procedure voerde. De kantonrechter stelt zich ten onrechte op het standpunt dat de mate waarin en de wijze waarop de gemachtigde met de officier heeft gecommuniceerd misbruik van procesrecht op zou leveren. Hierbij heeft de kantonrechter ten onrechte de communicatie betrokken die geen onderdeel uitmaakt van het mulderdossier.
4. Niet is gebleken dat de gemachtigde de bevoegdheid om beroep bij de kantonrechter in te stellen heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk zou geven van kwade trouw. Het hof is - anders dan de kantonrechter van oordeel - dat de gemachtigde de ingediende beroepsgronden voldoende heeft onderbouwd. Dat de gemachtigde in een kort tijdsbestek een veelheid aan stukken heeft ingezonden levert geen misbruik van procesrecht op. Dit geldt temeer nu deze stukken grotendeels betrekking hebben op het Wob-verzoek en de afhandeling hiervan, terwijl de Wob-procedure los staat van de beroepsprocedure op grond van de WAHV, zodat deze correspondentie in de onderhavige procedure buiten beschouwing dient te blijven. Hieraan doet niet af dat de gemachtigde gebruik heeft gemaakt van verschillende briefkenmerken.
5. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen. Het hof neemt hierbij in overweging dat de kantonrechter de zaak ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld, en zal daarom naar analogie van artikel 20d, tweede lid, WAHV de zaak terugwijzen.
6. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor de procedure in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een hoger beroepschrift en het bijwonen van een zitting van het hof. Aan het indienen van een (hoger) beroepschrift en aan het bijwonen van een zitting dient telkens één punt te worden toegekend en aan het indienen van een nadere toelichting een halve punt. De waarde per punt bedraag
€ 490,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 490,- (= 2 x € 490,- x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Holland ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 490,-
Dit arrest is gewezen door mr. De Witt, in tegenwoordigheid van mr. Van der Meulen als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.