ECLI:NL:GHARL:2015:783
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van een machtiging tot het instellen van hoger beroep en de rol van de advocaat
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2015 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat was ingesteld door de verdachte, die in het huis van bewaring te Arnhem verbleef. Het hoger beroep was gericht tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 januari 2015, die een bevel tot gevangenhouding van de verdachte inhield. De advocaat-generaal stelde dat de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep diende te worden verklaard, omdat de machtiging aan de griffiemedewerker van de rechtbank Gelderland om de appelakte op te maken niet correct was ondertekend door de raadsman. De handtekening op de fax aan de griffiemedewerker bevatte de letters 'i/o', wat volgens de advocaat-generaal betekende dat de machtiging niet door de gemachtigde advocaat was ondertekend.
Het hof overwoog dat het instellen van hoger beroep tegen een beschikking kan geschieden door tussenkomst van een advocaat, mits deze verklaart daartoe door de verdachte bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. De advocaat kan, volgens artikel 450 van het Wetboek van Strafvordering, een griffiemedewerker machtigen om het hoger beroep in te stellen. Tijdens de behandeling in raadkamer verklaarde de raadsman van de verdachte dat er telefonisch contact was geweest met de griffie om het hoger beroep in te stellen. Er was afgesproken dat dit zou gebeuren door middel van een schriftelijke machtiging aan de griffier. De fax met de machtiging was tijdig verzonden en ondertekend door een medewerker van het kantoor van de advocaat.
Het hof concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de gang van zaken zoals geschetst door de raadsman. Het hof oordeelde dat de verdachte ontvankelijk was in het hoger beroep, ondanks het feit dat de fax niet persoonlijk door de advocaat was ondertekend. Na onderzoek concludeerde het hof dat de gronden voor het bevel tot gevangenhouding van de verdachte nog steeds bestonden, en bevestigde de beschikking van de rechtbank, voor zover daartegen hoger beroep was ingesteld.