Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
3 februari 2015
1.Ontstaan en loop van het geding
31 december 2010, opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 160.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.000
.Tevens is een bedrag van
€ 15.241 aan heffingsrente in rekening gebracht.
13 december 2011 de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd.
mr. [D] en [E]. Belanghebbende heeft geen getuigen meegebracht.
2.Feiten
7 oktober 2010 door belanghebbende verkocht.
30 november 2006.
93.956,18 102.104,93 59.799,52
€ 110.626,67 en is per die datum geheel opgenomen. Het saldo van de beleggingsrekening met nummer [000002] bedraagt per 11 oktober 2010 € 34.847,72 en is per die datum geheel opgenomen.
2 juni 2004 tot 2 augustus 2004 en een door Tsjechië afgegeven Europees verzekeringsbewijs voor ziektekosten die geldig is tot 8 november 2019;
3.Geschil
4.Overwegingen
– dat is gedagtekend op 31 december 2010 – eerst op 16 januari 2011 zijn belastingadviseur heeft bereikt door een verkeerde adressering die aan de Belastingdienst is te wijten, en dat ii) het aanslagbiljet pas kort voor 16 januari 2011 is ontvangen hetgeen erop duidt dat het aanslagbiljet niet uiterlijk 31 december 2010 ter post is bezorgd. Dit brengt mee dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 niet binnen de vijfjaarstermijn is vastgesteld, zodat deze dient te worden vernietigd, aldus belanghebbende.
12 december 2011 waarin hij zijn bevindingen inzake het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 chronologisch heeft weergegeven. Daarin is geschreven dat de aanslagregelend ambtenaar [HH] op 15 december 2010 een e-mailbericht aan [E] heeft gestuurd met daarbij een ‘copy’ van de navorderingsaanslag en dat [E] deze ‘copy’ op 15 december 2010 in het geautomatiseerde systeem Integrale Klantbehandeling van de Belastingdienst heeft verwerkt. In het e-mailbericht van
12 december 2011 is verder opgemerkt dat aanslagregelend ambtenaar [HH] heeft aangegeven dat hij zich niet meer kan herinneren wanneer hij het aanslagbiljet feitelijk heeft verstuurd, maar dat hij zich gelet op zijn ervaring niet kan voorstellen dat hij te laat is geweest met versturen. Ter zitting heeft de Inspecteur desgevraagd bevestigd dat het aanslagbiljet niet aangetekend is verzonden en dat op het belastingkantoor geen postboek wordt bijgehouden van de stukken die ter verzending worden aangeboden. Naar het oordeel van het Hof is de Inspecteur met voornoemd e-mailbericht van 12 december 2011 en zijn toelichting ter zitting niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat de terpostbezorging van het aanslagbiljet uiterlijk op 31 december 2010 heeft plaatsgevonden. Weliswaar is aannemelijk dat het aanslagbiljet is opgemaakt, maar over de verzending daarvan is geen enkel gegeven beschikbaar. De navorderingsaanslag IB/PVV 2005 dient derhalve te worden vernietigd.
26 juni 1996, (hierna: het Verdrag).
5.Proceskosten
(1 punt voor beroepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, factor 1 voor samenhang, waarde per punt € 487) en € 974 voor de hogerberoepsfase (1 punt voor hogerberoepschrift, 1 punt voor zitting, wegingsfactor 1, factor 1 voor samenhang, waarde per punt € 487).
6.Beslissing
€ 1.948;
mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
3 februari 2015.
binnen zes wekenna de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij