In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 17 juni 2014 het beroep tegen de WOZ-beschikking voor het jaar 2013 ongegrond verklaarde. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 2 te [Z], vastgesteld op € 634.000, wat later werd verlaagd naar € 590.000 na bezwaar van belanghebbende. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en stelde dat de waarde te hoog was vastgesteld. Hij voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen rekening had gehouden met zijn bezwaren tegen de WOZ-beschikkingen van eerdere jaren. De rechtbank had volgens hem ook niet adequaat gereageerd op zijn verzoeken om uitspraak op de eerdere bezwaarschriften.
Tijdens de zitting van het Hof op 15 september 2015 werd het geschil besproken. Belanghebbende stelde dat de rechtbank hem had benadeeld door een onjuiste weergave van zijn woorden en door niet alle relevante stukken in het dossier op te nemen. De heffingsambtenaar betwistte deze claims en stelde dat de waarde van de onroerende zaak correct was vastgesteld. Het Hof oordeelde dat de rechtbank het beroepschrift van belanghebbende niet correct had behandeld, omdat het ook betrekking had op eerdere jaren waarvoor nog geen uitspraak was gedaan. Het Hof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor herbehandeling van de WOZ-beschikkingen voor de jaren 2008 tot en met 2013.
De uitspraak van het Hof benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en het tijdig nemen van beslissingen door de heffingsambtenaar. Het Hof stelde ook dat de proceskosten van belanghebbende door de heffingsambtenaar vergoed moesten worden.