Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
van het hof. Het hof heeft vastgesteld dat het verschuldigde griffierecht niet binnen de betalingstermijn van vier weken is betaald. Gesteld noch gebleken zijn omstandigheden als bedoeld in artikel 282a, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zodat het hof het door de vrouw ingediende verweerschrift buiten beschouwing zal laten.
De man is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de vrouw is mr. N. Beukhof, kantoorgenoot van mr. Borsch, verschenen. Mr. Swagemakers heeft ter zitting van het hof een mail laten zien en voorgelezen, waarin de bewindvoerder heeft aangegeven dat de procedure gevoerd kan worden en dat de boedel niet is gebaat bij een alimentatie-verplichting.
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
Hij voert verder aan dat hij, nu hij vanaf 13 oktober 2014 een bijstandsuitkering ontvangt, reeds op grond daarvan in ieder geval vanaf dat tijdstip elke draagkracht mist om enige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te kunnen voldoen, zulks voor onbepaalde tijd. De man heeft in aanvulling op het voorgaande nog naar voren gebracht dat de vrouw vanaf 1 januari 2015 ten behoeve van [de minderjarige] een kindgebonden budget ontvangt met alleenstaande ouderkop, waardoor de behoefte van [de minderjarige] volledig wordt gedekt.
dat moet worden aangenomen dat een onderhoudsplichtige voor de periode dat de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is niet over draagkracht beschikt om een onderhoudsbijdrage te voldoen. Het door de vrouw aangevoerde is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Daarnaast heeft de rechter-commissaris aan de bewindvoerder laten weten dat bij de berekening van het vrij te laten bedrag geen rekening zal worden gehouden met de kinderalimentatie. Het hof is voorts met de man van oordeel dat zowel het feit dat hij sinds 13 oktober 2014 een bijstandsuitkering ontvangt en ook om die reden geen draagkracht heeft als dat ter zitting is gebleken dat sinds 1 januari 2015 met het kindgebonden budget volledig in de behoefte van [de minderjarige] wordt voorzien, dient te leiden tot een nihilstelling van de bijdrage ten behoeve van [de minderjarige] - anders dan op grond van een WSNP-situatie - zonder beperking in tijd.
6.De slotsom
7.De beslissing
de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] , geboren [in] 2005 in de gemeente [C] , met ingang van 8 juli 2014 op nihil wordt gesteld;
mr. A.W. Jongbloed, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 8 oktober 2015 in bijzijn van de griffier.