ECLI:NL:GHARL:2015:7630

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
WAHV 200.160.448
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Sekeris
  • M. Kuiper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over administratieve sanctie voor rijden met scherpe lading

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel, die op 12 september 2014 een beroep van de betrokkene gegrond verklaarde en de inleidende beschikking vernietigde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd gekregen voor het rijden met een voertuig waarvan de lading scherpe delen bevatte, in strijd met artikel 5.18.8 van de Regeling voertuigen. De betrokkene vervoerde PVC-buizen die uit het voertuig staken, wat volgens de officier van justitie gevaar voor andere weggebruikers kon opleveren. De kantonrechter oordeelde echter dat de betrokkene de gedraging niet had verricht, omdat de lading niet voldeed aan de definitie van scherpe delen zoals vermeld in de feitcode P080.

De officier van justitie ging in hoger beroep, omdat hij meende dat de kantonrechter de feitcode verkeerd had geïnterpreteerd. Het hof oordeelde dat de kantonrechter inderdaad op onjuiste gronden had beslist. Het hof stelde vast dat de PVC-buizen, gezien hun vorm en de wijze van vervoer, als scherpe delen moesten worden aangemerkt. Het hof vernietigde de beslissing van de kantonrechter en verklaarde het beroep van de betrokkene ongegrond. Tevens werd een proceskostenvergoeding toegekend voor de gemaakte reiskosten en verletkosten van de betrokkene.

De uitspraak benadrukt het belang van de juiste interpretatie van verkeersregels en de verantwoordelijkheden van bestuurders met betrekking tot de lading van hun voertuigen. Het hof bevestigde dat de veiligheid van andere weggebruikers voorop staat en dat lading die potentieel gevaarlijk is, niet is toegestaan.

Uitspraak

WAHV 200.160.448
9 oktober 2015
CJIB 170455625
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Overijssel
van 12 september 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] .

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing gegrond verklaard en de inleidende beschikking vernietigd.

Het procesverloop

De officier van justitie heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
Bij brief van 27 maart 2015 heeft de betrokkene verzocht om een behandeling ter zitting van het hof.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van 25 september 2015. De betrokkene is verschenen. Als gemachtigde van de advocaat-generaal is verschenen mr. M.E. Joha.

Beoordeling

1. De betrokkene heeft zich ter zitting van het hof op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep, omdat het hoger beroep niet binnen een termijn van zes weken na de beslissing van 12 september 2014 is ingesteld.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:24, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient de officier van justitie hoger beroep in te stellen door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de officier van justitie is toegezonden.
3. Blijkens de gedingstukken is de bestreden beslissing op 14 november 2014 aan de officier van justitie toegezonden. De beroepstermijn eindigde derhalve op 26 december 2014. Het beroepschrift is gedateerd 25 november 2014 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op 26 november 2014 ter griffie van de rechtbank ingekomen. Het hoger beroep is derhalve tijdig ingesteld.
4. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 220,- opgelegd ter zake van “als bestuurder van een voertuig rijden, terwijl de lading van het voertuig scherpe delen heeft” (feitcode P080), welke gedraging zou zijn verricht op
20 maart 2013 om 12.09 uur op de Welsummerstraat te Dalfsen.
5. De kantonrechter heeft het door de betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing van de officier van justitie en de inleidende beschikking vernietigd.
De kantonrechter heeft hiertoe overwogen dat de feitsomschrijving bij feitcode P080 in het zogenoemde feitenboekje van 2013 luidt: “Bij het vervoer van glas, plaatmateriaal of soortgelijke goederen aan één of beide zijkanten van een bedrijfsauto of aanhangwagen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg de lading van voertuig scherpe delen heeft (…)”, zodat de betrokkene met zijn personenauto de gedraging niet kan hebben verricht.
6. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld, omdat de kantonrechter zijn beslissing heeft gebaseerd op een verkeerde lezing van feitcode P080. Naar de mening van de officier van justitie was in onderhavig geval sprake van lading met scherpe delen die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kan opleveren, zodat de gedraging is verricht en de inleidende beschikking terecht aan de betrokkene is opgelegd.
7. Het hof stelt vast dat de kantonrechter in zijn beslissing is uitgegaan van een onjuiste lezing van feitcode P080 zoals vermeld in de “Tekstenbundel voor misdrijven, overtredingen en Muldergedragingen” (uitgave januari 2013). De tekst “bij het vervoer van glas, plaatmateriaal of soortgelijke goederen aan één of beide zijkanten van een bedrijfsauto of aanhangwagen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg” heeft betrekking op de feitcodes P071a tot en met P071e en dient niet in samenhang met feitcode P080 te worden gelezen. Feitcode P080 houdt in: “als bestuurder van een (motor)voertuig (…) rijden (terwijl): de lading van het voertuig scherpe delen heeft (…)”. Dat het voertuig van de betrokkene een personenauto is - en geen bedrijfsauto of aanhangwagen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg - is niet van belang voor de vraag of de gedraging is verricht.
8. Naar het oordeel van het hof heeft de kantonrechter op onjuiste gronden beslist, zodat het hof die beslissing zal vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie behandelen waarbij de officier van justitie het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond heeft verklaard.
9. De betrokkene heeft aangevoerd dat geen sprake was van scherpe delen. De betrokkene vervoerde in zijn voertuig PVC-buizen, welke via het zijraam aan de passagierszijde langs het voertuig staken. De zoon van de betrokkene zat op de passagiersstoel en hield de buizen geklemd, zodat zij niet uitstaken en zich evenwijdig langs het voertuig bevonden. De zoon van de betrokkene heeft deze gang van zaken ter zitting van het hof bevestigd. Bovendien buigen de PVC-buizen mee. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de betrokkene foto's overgelegd.
10. De betreffende gedraging is een overtreding van het bepaalde in artikel 5.18.8, eerste lid, van de Regeling voertuigen (Rv):
“De lading van voertuigen en verwisselbare uitrustingsstukken mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.”
11. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“Lading stak minstens 2 meter uit het voertuig, zijde passagier.”
12. In het aanvullend proces-verbaal d.d. 11 augustus 2013 verklaart de verbalisant als volgt, voor zover van belang:
“Op woensdag 20 maart 2014 omstreeks 12.09 uur zag (het hof begrijpt: trof) ik verbalisant op genoemde locatie betreffend voertuig al rijdend aan. Ik zag uit het rechter voorportierraam een buis steken. Bij controle bleek dit een pvc buis te zijn, die door een passagier werd vastgehouden. Ik zag dat deze buis ongeveer en niet meer dan 50 cm boven de grond en dat deze ongeveer een meter buiten het voertuig uitstak. Bijgaand treft u een foto van het voertuig met aanwezige pvc buis. Deze is door mij verbalisant ook zo rijdend aangetroffen, waarbij sprake is van scherpe uitstekende delen. De aangegeven feitcode is juist. Gezien de situatie is de kans zeer aanwezig dat overige weggebruikers hier hinder dan wel letsel van zouden kunnen oplopen. De inhoud van de betrokkene gelezen te hebben, is de afbeelding van de door betrokkene bijgevoegde foto niet in overeenstemming met wat ik heb geconstateerd.”
13. Gelet op de stukken in het dossier, in het bijzonder de door de betrokkene en de verbalisant gemaakte foto's, is het hof van oordeel dat sprake is van lading met scherpe delen die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kan opleveren. Het hof overweegt hiertoe dat de kopse kant van de PVC-buizen rechte hoeken heeft die niet zijn afgerond en die vanuit het zijraam uit het rijdende voertuig staken. Bij een botsing waarbij met het voertuig met snelheid wordt gereden is de inwerking dusdanig groot dat die buizen als scherpe delen moet worden aangemerkt. Dat bij stilstand de PVC-buizen niet zo scherp zijn dat zij letsel kunnen veroorzaken en dat de PVC-buizen (gedeeltelijk) meebuigen, maakt het voorgaande niet anders.
14. Het hof merkt op dat voor het hof niet van belang is of de betreffende PVC-buizen zijn vervoerd op de wijze die de verbalisant omschrijft of dat de PVC-buizen zoals de betrokkene stelt meer evenwijdig aan het voertuig zijn vervoerd. Doorslaggevend voor de vraag of de gedraging is verricht is immers of sprake is van lading met scherpe delen en niet in hoeverre de PVC-buizen opzij of naar voren uit het zijraam van het voertuig staken.
15. Het voorgaande brengt mee dat het hof van oordeel is dat de gedraging door de betrokkene is verricht. Het hof zal daarom het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie ongegrond verklaren.
16. Het hof acht termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen voor de reis- en verletkosten die de betrokkene heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep
.Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden reiskosten vergoed overeenkomstig artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit betreft een kennelijke omissie van de regelgever: bedoeld is onderdeel d. Ingevolge die bepaling wordt een tarief vergoed waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Dit komt neer op een bedrag van € 34,72 ( [woonplaats] - Leeuwarden v.v.). Het hof acht het redelijk om aan de betrokkene ter zake van verletkosten een vergoeding voor 8 uren toe te kennen in verband met het bijwonen van de zitting in hoger beroep. Het hof zal de verletkosten van de betrokkene vergoeden tegen het ter zitting van het hof opgegeven uurtarief van € 20,-. Aan de betrokkene zal derhalve een bedrag van € 160,- voor verletkosten worden vergoed.

Beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep ongegrond;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 194,72.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Kuiper als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.