ECLI:NL:GHARL:2015:7561

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
21-006813-14
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingszaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van ibogaïne zonder handelsvergunning

In deze ontbindingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de veroordeelde die zonder handelsvergunning ibogaïne verkocht, wat in strijd is met de Geneesmiddelenwet. De veroordeelde had financieel voordeel genoten uit behandelingen met ibogaïne, wat leidde tot een vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van maart 2006 tot december 2011 in totaal 780 mensen heeft behandeld en gemiddeld € 1.500,- per behandeling ontving. Na schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, rekening houdend met kosten en belastingverplichtingen, kwam het hof tot de conclusie dat het bedrag van € 549.483,- aan de Staat moest worden betaald. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde de verplichting tot betaling op, waarbij het artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht werd toegepast. De uitspraak benadrukt de ernst van het handelen van de veroordeelde en de noodzaak om wederrechtelijk verkregen voordeel terug te vorderen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006813-14
Uitspraak d.d.: 9 oktober 2015
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Promis

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 12 november 2014 met parketnummer 16-710744-11 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De veroordeelde en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 1 september 2015 en 9 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en haar raadsman, mr. W.H. Boomstra, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 975.183,- en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 840.182,- en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van datzelfde bedrag.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 12 november 2014 (parketnummer 16-710744-11) veroordeeld tot straf ter zake van onder meer:
‘Overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 18 van de Geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan, en overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40 van de geneesmiddelenwet, opzettelijk begaan.’
Het hof heeft bij arrest van 9 oktober 2015 (parketnummer 21-006812-14) de bewezenverklaring en kwalificatie in zoverre bevestigd en opnieuw straf opgelegd.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit soortgelijke (andere) strafbare feiten, zoals hierna aangegeven en bedoeld in artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, waarbij dit artikel is toegepast zoals het gold voor en na de wijziging van dit artikel op 1 juli 2011. De omstandigheid dat de bewezenverklaring slechts ziet op het in strijd met de Geneesmiddelenwet bereiden en in voorraad hebben van ibogaïne doet aan genoemde soortgelijkheid niet af.
Het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel van veroordeelde is gebaseerd op de verdiensten die zij heeft gehad uit hoofde van behandelingen van mensen met ibogaïne en de kosten die zij in verband hiermee heeft gemaakt. Hierbij is het uitgangspunt dat de kern van de behandelingen die veroordeelde de afgelopen jaren heeft uitgevoerd bestond uit het afleveren/ter hand stellen/verkopen van iboga(ïne), dat iboga een geneesmiddel is als bedoeld in de Geneesmiddelenwet en dat verdachte deze iboga(ïne) zonder handelsvergunning verkocht, afleverde of ter hand stelde.
Dat veroordeelde niet slechts voor de verstrekking van iboga(ïne), maar voor de behandelingen als geheel betaald kreeg - dus tevens voor verblijf tijdens de behandelingen - is inherent aan de wijze van praktijkuitoefening door veroordeelde. Het - betaalde - verblijf bij veroordeelde vormde een onlosmakelijk deel van de behandelingen, waarvan de essentie vormde het toedienen van iboga(ïne). De inkomsten uit de betalingen voor die behandelingen als geheel zijn daarom aan te merken als wederrechtelijk verkregen financieel voordeel uit het verstrekken van iboga(ïne).
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 549.483,-. Het hof komt als volgt tot deze schatting:
Het hof volgt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel grotendeels het proces-verbaal ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’, opgemaakt door verbalisant F.W. van den Eerenbeemt, buitengewoon opsporingsambtenaar van politie, genummerd 2011063049, gedateerd 26 september 2012 [1] . Voor zover het hof de conclusies van dat proces-verbaal overneemt, zijn deze aan de hand van de onderliggende stukken door het hof gecontroleerd en juist bevonden.
Op grond van voornoemd proces-verbaal gaat het hof er vanuit dat veroordeelde in de periode van maart 2006 tot december 2011 in totaal 780 mensen heeft behandeld en dat er gemiddeld € 1.500,- werd betaald per behandeling.
Het ligt voor de hand, in het bijzonder gelet op problematiek van de personen die veroordeelde behandelde, dat een gedeelte van behandelde personen niet heeft betaald. Om deze reden zal het hof, schattend in het voordeel van verdachte, de verdiensten van veroordeelde verminderen met 25%.
De totale verdiensten van veroordeelde komen derhalve op:
780 personen x € 1500,- - 25% = € 877.500,-
Op grond van voornoemd proces-verbaal gaat het hof voorts uit van de volgende kosten die veroordeelde per jaar heeft gemaakt:
  • Water € 122,-
  • Gas/elektra € 3.100,-
  • Tv/telefoon/internet € 1.123,-
  • Vakliteratuur € 183,-
  • Autokosten per km € 4.747,-
  • Supplements € 10.992,-
  • Onkostenvergoeding vrijwilligers € 7.727,-
  • Eten/drinken/was € 5.921,-
  • Website € 505,-
Totaal € 34.420,-
In de periode van maart 2006 - december 2011 (5,66 jaar) heeft verdachte derhalve
€ 34.420,- x 5,66 = € 194.817,- aan kosten gehad.
Voorts blijkt uit de door het openbaar ministerie overgelegde informatie van de Belastingdienst [2] dat aan veroordeelde over de periode van maart 2006 tot en met december 2011 door de Belastingdienst aanslagen en verminderingen zijn opgelegd, te weten:
2006
- Geen
2007
-
naheffingsaanslag 24-11-2012 € 115.221,-
 Te betalen inkomstenbelasting € 115.221,-
2008
  • 2008.1: navorderingsaanslag 17-11-2012 (bijdrage Zvw) € 2.602,-
  • 2008.2: uitspraak op bezwaar 16-9-2014 verrekenen € 2.401,-
 Te betalen Zorgverzekeringswet: € 201,-
  • 2008.1.2 navorderingsaanslag 24-11-2012 € 111.449,-
  • 2008.1.3 vermindering 18-09-2014 € 111.449
2008.1.4 aanslag 2008 13-11-2009: nihil
2009
  • 2009.1: aanslag 2009 bijdrage Zvw 28-11-2012 € 2.465,-
  • 2009.2: vermindering Zvw 11-09-2014 € 1.584,-
 Te betalen Zorgverzekeringswet: € 881,-
  • 2009 1.1 aanslag 2009 28-11-2012 € 107.348,-
  • 2009 1.2 vermindering 18-09-2014 € 107.348,-
 Totaal € 0,-
2010
  • 2010.1 aanslag Zvw 2010 28-11-2012 € 2.544,-
  • 2010.2 vermindering Zvw 11-09-2014 € 1.094,-
 Te betalen Zorgverzekeringswet: € 1.450,-
  • 2010.1.1 aanslag 2010 28-11-2012 € 102.778,-
  • 2010h06 vermindering 13-02-2015 € 98.343,-
 Te betalen inkomstenbelasting € 4.435,-
2011
  • 2011.1 aanslag 2011 Zvw d.d. 28-11-2012 € 2.874,-
  • 2011.2 vermindering d.d. 11-09-2014 Zvw € 944,-
 Te betalen Zorgverzekeringswet € 1.930,-
  • 2011.1.1 aanslag 2011 d.d. 28-11-2012 € 100.722,-
  • 2011.1.2 vermindering d.d. 3-2-2015 € 91.640,-
 Te betalen inkomstenbelasting € 9.082,-
Veroordeelde heeft derhalve over de periode van maart 2006 tot en met december 2011 totaal moeten betalen aan de Belastingdienst:
€ 115.221,- + € 201,- + € 881,- + € 1.450,- + € 4.435,- + € 1.930,- + € 9.082,- = € 133.200,-
Nu niet is gebleken dat verdachte ook inkomen had uit andere bron, dienen deze fiscale lasten geheel op het inkomen/wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering worden gebracht.
Op grond van het voorgaande komt het hof tot de volgende berekening:
Opbrengst: 780 personen x € 1500,- - 25% = € 877.500,-
Kosten: € 194.817,- + € 133.200,- = € 328.017,-
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel =
€ 549.483,-

De verplichting tot betaling aan de Staat

Het hof zal de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschriften is toegepast, zoals het gold ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
549.483,00 (vijfhonderdnegenenveertigduizend vierhonderddrieëntachtig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 549.483,00 (vijfhonderdnegenenveertigduizend vierhonderddrieëntachtig euro).
Aldus gewezen door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. J.W. Rijkers en mr. J.M.J. Denie, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 9 oktober 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie ordner ‘Ontneming’, pagina 1-15.
2.Zie de als bijlage bij het e-mailbericht van het openbaar ministerie van 31 augustus 2015 gevoegde aanslagen en verminderingen van de Belastingdienst, welke gebundeld zijn opgenomen in het hofdossier.