ECLI:NL:GHARL:2015:7554

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
200.173.098
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en het ontbreken van een familiegroepsplan in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, [kind], die op 15 juli 2011 met een spoedmachtiging uit huis is geplaatst. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de kinderrechter van 9 april 2015, waarin de ondertoezichtstelling werd verlengd tot 14 april 2016. De moeder stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling niet meer aanwezig zijn en dat er geen familiegroepsplan is opgesteld, wat volgens haar noodzakelijk is. De stichting William Schrikker Jeugdbescherming, verweerster in deze zaak, heeft echter betoogd dat de ouders, die verstandelijk beperkt zijn, niet in staat zijn om de zorg voor [kind] adequaat te waarborgen zonder ondertoezichtstelling. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de ontwikkeling van [kind] en de problematiek van de ouders. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de ontwikkeling van [kind] te beschermen. De moeder heeft haar grief met betrekking tot de toestemming van de Raad voor de Kinderbescherming ingetrokken, maar het hof oordeelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds van toepassing zijn. De beschikking van de kinderrechter wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.173.098
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 299310)
beschikking van de familiekamer van 8 oktober 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.S. Krol te Rotterdam,
en
Stichting William Schrikker Jeugdbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 april 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 juli 2015;
- het verweerschrift met producties, ingekomen op 4 augustus 2015.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 september 2015 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting zijn verschenen [A] en [B] (jeugdbeschermers). Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is met kennisgeving vooraf niemand verschenen. Voorts is de vader verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] [kind] geboren. De moeder is alleen belast met het gezag over hem.
3.2
Bij beschikking van 14 april 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad de toen nog ongeboren [kind] onder toezicht gesteld voor de termijn van een jaar, welke termijn nadien steeds is verlengd, laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 18 maart 2014 tot 14 april 2015.
3.3
[kind] is op 15 juli 2011 met een spoedmachtiging uit huis geplaatst in een pleeggezin.
3.4
In 2013 heeft een gezinshereniging plaatsgehad.
3.5
Op 19 mei 2015 is [kind] opnieuw met een spoedmachtiging uit huis geplaatst in een crisispleeggezin.
3.6
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 april 2016.

4.De omvang van het geschil

De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van 9 april 2015. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog het verzoek van de GI af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het sinds 1 januari 2015 geldende artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:260 lid 1 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 255, eerste lid, is voldaan de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2
De moeder kan zich met de verlenging van de ondertoezichtstelling van [kind] niet verenigen. Zij voert aan dat in de bestreden beschikking niet de concrete bedreigingen van de ontwikkeling van [kind] zijn opgenomen. Hierdoor is de moeder geschaad in haar belang zoals genoemd in artikel 1:255 lid 4 BW. De moeder stelt dat zij en de vader de benodigde zorg accepteren, zodat niet aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. Hulpverlening kan aldus de moeder in een vrijwillig kader worden ingezet, waarbij niet iedere vorm van aangeboden hulp hoeft te worden geaccepteerd, maar slechts hulp die passend is.
Er is geen familiegroepsplan opgesteld zoals bedoeld in Jeugdwet artikel 4.1.2.
Voorts dient op grond van artikel 1:265 j BW bij het verlengingsverzoek een advies van de raad te zijn gevoegd nu de ondertoezichtstelling langer duurt dan twee jaren.
Ook dient de kinderrechter rekening te houden met de mening van de minderjarige op grond van artikel 799 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering/12 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind, aldus nog steeds de moeder.
5.3
De stichting voert daartegen gemotiveerd verweer. Beide ouders zijn verstandelijk beperkt met bijkomende problematiek. Zij zijn minder in staat om vooruit te denken en problemen vóór te zijn en ontvangen wekelijks hulp bij het zelfstandig wonen en leven. De ouders hebben behoefte aan voorspelbaarheid en duidelijkheid. Wanneer dit niet het geval is ervaren zij onrust en kunnen ze onvoldoende profiteren van hulpverlening.
De ondertoezichtstelling is nodig om de juiste zorg in te zetten ten behoeve van [kind]. Wanneer door omstandigheden stress en frustratie bij de ouders ontstaan zijn zij nog niet in staat dit zelf met hulpverlening op te lossen. De gezinsvoogd kan bijsturen en zicht houden op de ontwikkeling van [kind]. Het risico is groot dat de ouders zonder ondertoezichtstelling het contact met hulpverlening verbreken.
5.4
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
5.5
Ter mondelinge behandeling is gebleken dat de moeder haar grief niet langer handhaaft voor zover zij heeft gesteld dat toestemming van de raad nodig is, zodat dit punt verder onbesproken kan blijven.
5.6
Het hof is van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Voor zover de moeder stelt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden acht het hof dat standpunt onvoldoende gemotiveerd. De GI heeft voldoende gemotiveerd dat bij het uitblijven van hulpverlening sprake is van een situatie waarin [kind] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd. De moeder erkent de problemen, maar stelt dat passende hulpverlening in een vrijwillig kader afdoende is om deze ontwikkelingsbedreiging weg te nemen.
[kind] is een kwetsbaar en jong kind. Hij loopt reeds achter in zijn motorische ontwikkeling, heeft een spraak- en taalachterstand en heeft kwetsbare luchtwegen. In februari 2014 is bij [kind] een ontwikkelingsachterstand gemeten van 9 maanden ten opzichte van leeftijdsgenootjes.
5.7
In het verleden is gebleken dat zeer intensieve begeleiding van de ouders nodig is om te komen tot goed genoeg ouderschap voor [kind]. De ouders zijn van juni 2012 tot en met november 2012 met [kind] opgenomen geweest bij De Stee in Beilen. Daar zijn de ouders gekomen tot goed genoeg ouderschap. Na deze opname zijn de ouders met [kind] in een 24-uurs setting bij de JP van den Bent stichting gaan wonen. Omdat de samenwerking tussen de ouders en de begeleiding hier niet goed verliep zijn de ouders in maart 2013 met [kind] verhuisd naar een andere locatie van deze stichting. Daar verliep de samenwerking met de hulpverlening eveneens niet goed. In december 2013 zijn de ouders gaan wonen bij De Passerel 24-uurszorg in [woonplaats]. Ook hier is de samenwerking met hulpverleners onvoldoende goed verlopen.
5.8
Door hun persoonlijke problematiek kunnen de ouders hetgeen zij hebben geleerd bij De Stee ten aanzien van de opvoeding van [kind] niet vasthouden in het dagelijks leven, waar zich andere omstandigheden voordoen dan binnen de klinische setting bij De Stee. De zorgen rondom [kind] kunnen onvoldoende met de ouders worden besproken. Indien de ouders het gevoel hebben niet te worden gehoord of gesteund raken zij gefrustreerd en verloopt de samenwerking met de hulpverleners niet goed meer. De moeder trekt zich uit het contact met hulpverleners terug. De vader heeft moeite met het reguleren van zijn boosheid en uit zijn frustratie en agressie in het bijzijn van [kind]. Zowel de moeder als de vader verliezen het belang van [kind] uit het oog en staan door hun eigen emoties niet, althans onvoldoende open voor de noodzakelijke hulpverlening.
In mei 2014 is de moeder is de moeder in verband met kenmerken van een psychose met spoed opgenomen geweest bij VGGNet Warnsveld. In juli 2014 is aan de moeder en de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven (onder meer) inhoudende dat:
- de vader dient mee te werken aan een behandeling bij GGNet in verband met het reguleren van zijn emoties;
- de moeder dient mee te werken aan haar behandeling bij GGNet en de voorgeschreven medicatie inneemt;
- de ouders beiden de behandeladviezen van GGNet dienen op te volgen;
- de ouders in het bijzijn van [kind] op rustige toon spreken en niet schelden of dreigen.
5.9
De behandeling van de moeder bij VGGNet is gestopt terwijl deze nog niet was afgerond. De moeder geeft geen toestemming voor bekendmaking van de reden daarvoor. Ook is de moeder niet medicatietrouw gebleken. Frustraties en boosheid van de ouders worden nog steeds geuit in het bijzijn van [kind]. Boosheid en spanningen van de ouders richting artsen en verpleegkundigen heeft er voorts toe geleid dat een opname en behandeling van [kind] in het ziekenhuis in mei 2015 eerder moest worden afgebroken. Afspraken met de longarts zijn niet nagekomen door de ouders.
5.1
Voor zover de moeder heeft gesteld dat een familiegroepsplan dient te worden opgesteld overweegt het hof dat gebleken is dat de stichting in het verleden een eigen kracht conferentie heeft ingezet en dat nadien meerdere malen is geprobeerd het netwerk van beide ouders bij de situatie te betrekken. Dit is niet gelukt. Met de familie van de vader is geen contact meer wegens gebeurtenissen uit het verleden. Het contact met de familie van de moeder is ambivalent. In november 2014 heeft de stichting opnieuw overleg gevoerd met de ouders en hun netwerk. De moeder gaf echter geen toestemming om openheid van zaken te geven over de voortgang van haar behandeling, waardoor ook dit overleg is gestaakt.
Nu het belang van het kind door het staken van de opstelling van het familiegroepsplan wordt geschaad kan daarvan worden afgezien. De GI heeft inmiddels op 19 mei 2015 een plan van aanpak opgesteld, afgestemd op de behoeften van [kind], dat is besproken met de ouders (vgl T&C Personen en Familierecht, aantekening 4 bij artikel 1: 254 BW).
Ten slotte heeft de moeder aangevoerd dat bij de beslissing rekening moet worden gehouden met de mening van [kind]. Het hof is van oordeel dat - gelet op zijn leeftijd en (on)rijpheid - [kind] nog niet in staat kan worden geacht zich een eigen mening te vormen ten aanzien van de vraag of sprake is van een ernstige bedreiging van zijn ontwikkeling. [kind] is een jong kind van net vier jaar, met onder meer een spraak- en taal achterstand.
5.11
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling zoals hiervoor onder 5.1 overwogen nog steeds van toepassing zijn.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 9 april 2015.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.P.M. van den Dungen, T.M. Blankestijn en
J.W.P. Verheugt en is op 8 oktober 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.