ECLI:NL:GHARL:2015:7478

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 september 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
200.161.346/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinder- en partneralimentatie na echtscheiding met relevante wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een verzoek tot wijziging van de alimentatieverplichtingen na een echtscheiding. De man, verzoeker in het principaal hoger beroep, heeft in 2008 een echtscheidingsbeschikking gekregen waarin is bepaald dat hij € 350,- per maand aan kinderalimentatie en € 450,- per maand aan partneralimentatie moet betalen. De man heeft in 2013 een verzoek ingediend om deze alimentatie te wijzigen, onderbouwd met de stelling dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. De vrouw, verweerster in het principaal hoger beroep, heeft dit verzoek bestreden en stelt dat er geen relevante wijziging van omstandigheden is die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigt.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de afspraken die partijen in 2013 hebben gemaakt over de alimentatie. Het hof concludeert dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een wijziging van de alimentatie zou rechtvaardigen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot wijziging van de partneralimentatie en de kinderalimentatie afgewezen, en het hof bekrachtigt deze beslissing voor wat betreft de partneralimentatie. Voor de kinderalimentatie oordeelt het hof dat er per 1 januari 2015 wel sprake is van een wijziging van omstandigheden door de invoering van de Wet hervorming kindregelingen, waardoor het kindgebonden budget is veranderd. Het hof stelt de kinderalimentatie voor de minderjarige vast op nihil, rekening houdend met de gewijzigde omstandigheden en de afspraken die eerder zijn gemaakt. De vrouw wordt verplicht om eventueel teveel ontvangen alimentatie terug te betalen aan de man. De beschikking is gegeven op 24 september 2015.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.161.346/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/359712/FL RK 13-2997)
beschikking van de familiekamer van 24 september 2015
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J.B. Streefkerk, kantoorhoudend te Almere,
tegen
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. de Haan, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 19 september 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Ingediend zijn de volgende stukken:
- het beroepschrift, ingekomen op 16 december 2014;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Streefkerk van 4 februari 2015;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 2 maart 2015;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 30 april 2015;
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Streefkerk van 4 juni 2015 en;
- een journaalbericht met bijlagen namens mr. De Haan van 5 juni 2015.
2.2
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van het hof gehouden te Leeuwarden op 19 juni 2015. Partijen en hun advocaten zijn daarbij verschenen. Namens de man zijn ter zitting de jaaropgaven 2014 van de man en zijn partner [B] overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het tussen partijen [in] 2005 gesloten huwelijk is [in] 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 18 juni 2008 in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Uit het huwelijk van partijen is [in] 2006 geboren de thans nog minderjarige [de minderjarige1] (verder te noemen: [de minderjarige1] ). [de minderjarige1] heeft haar hoofdverblijf bij de vrouw.
3.3
In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat de man een bedrag van € 350,- bruto per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige1] en voorts een bedrag van € 450,- per maand partneralimentatie. Die bedragen zijn in de beschikking opgenomen overeenkomstig het tussen partijen destijds gesloten echtscheidingsconvenant, ondertekend door partijen en hun mediator op 5 juni 2008.
3.4
Uit de relatie van de man en zijn huidige partner, mw. [B] , is [in] 2012 [de minderjarige2] geboren. De man en [B] zijn een geregistreerd partnerschap aangegaan.
3.5
De man heeft op 24 december 2013 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank waarin hij, zakelijk weergegeven, verzoekt de beschikking van de rechtbank van 5 juni 2008 (het hof leest: 18 juni 2008) te wijzigen voor zover het de daarin opgenomen kinder- en partneralimentatie betreft aldus dat:
- de partneralimentatie met ingang van 1 januari 2014 op nihil wordt gesteld dan wel
beëindigd, althans met ingang van een zodanige datum en zodanig bedrag als de
rechtbank juist acht en de vrouw te gelasten het teveel ontvangene aan de man terug te
betalen;
- de kinderalimentatie te wijzigen aldus dat deze met ingang van 1 januari 2014 wordt
bepaald op € 300,- per maand, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een
zodanige datum als de rechtbank juist acht;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.6
De vrouw heeft een verweerschrift ingediend gedateerd 14 februari 2014 waarin zij kort gezegd concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn verzoek tot wijziging dan wel nihilstelling van de kinder- en partneralimentatie dan wel afwijzing van het verzoek dan wel bepaling van zodanige bijdragen als de rechtbank redelijk acht. Daartoe heeft de vrouw onder meer opgemerkt dat partijen op 1 april 2013 afspraken hebben gemaakt over de door de man aan de vrouw verschuldigde kinder- en partneralimentatie inhoudend dat de partneralimentatie ongewijzigd in stand blijft en de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] met ingang van 1 november 2012 wordt bepaald op € 450,24 per maand, te indexeren vanaf 1 januari 2014.
3.7
Partijen hebben nadien nadere stukken ingediend, waarna de rechtbank de zaak heeft behandeld ter zitting op 1 juli 2014.
3.8
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2014 een bedrag van € 272,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en heeft de rechtbank het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man is met acht grieven in principaal hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende een beslissing te nemen op grond van het in het beroepschrift gestelde, inhoudende dat de verzoeken van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie en wijziging van de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] (in € 300,- per maand met ingang van 1 januari 2014), alsnog worden toegewezen.
4.2
De vrouw heeft in haar verweerschrift het verzoek van de man in het principaal hoger beroep en de gronden waarop dat berust bestreden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring dan wel afwijzing ervan, althans bepaling van zodanige bedragen en/of een datum te bepalen die het hof juist acht. Tevens heeft de vrouw daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld en daarin verzocht de bestreden beschikking te vernietigen althans gedeeltelijk, voor zover het betreft de datum van wijziging en opnieuw rechtdoende een beslissing te nemen op grond van het in het verweerschrift gestelde, in die zin dat de ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie niet ligt vóór 19 september 2014, althans met vaststelling van een datum die het hof redelijk acht.
4.3
De man heeft het verzoek van de vrouw in incidenteel appel bestreden en in het desbetreffende verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing ervan dan wel niet-ontvankelijk verklaring van de vrouw in haar incidenteel appel.
De grieven
4.4
De grieven van de man in het principaal appel hebben betrekking op de behoeftigheid van de vrouw (1,2), de wijziging van omstandigheden (2), de behoefte van [de minderjarige1] (3,4,5,8), de draagkracht van de man op het punt van zijn inkomen (6), de draagkracht van de vrouw op het punt van haar inkomen (7), de verdeling van de behoefte van [de minderjarige1] naar rato van draagkracht (8) en de (nominale hoogte van de) zorgkorting (8).
4.5
De eerste en enige grief van vrouw in het incidenteel appel heeft betrekking op de ingangsdatum van de wijziging (in verband met de eventuele terugbetalingsverplichting).

5.De motivering van de beslissing

Wijziging omstandigheden

5.1
Het verzoek van de man strekt tot wijziging van de beschikking van de rechtbank van 18 juni 2008 op het punt van de daarin vastgestelde onderhoudsverplichtingen van de man jegens [de minderjarige1] en jegens de vrouw en is gebaseerd op de stelling dat sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW sinds die beschikking.
5.2
De vrouw heeft betwist dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling van de kinder- en partneralimentatie rechtvaardigt. De vrouw stelt in dit verband dat partijen begin april 2013 een nieuwe afspraak hebben gemaakt over de door de man aan de vrouw verschuldigde kinder- en partneralimentatie, namelijk dat de kinderalimentatie voor [de minderjarige1] met terugwerkende kracht per 1 november 2012 wordt gesteld op € 450,24 per maand, te indexeren per 1 januari 2014, en dat de partneralimentatie ongewijzigd zal blijven. Op het moment van die afspraak was de man er volgens de vrouw mee bekend dat hij van baan en werkgever zou veranderen en ook bestond de nieuwe gezinssituatie van de man toen al. De vrouw is daarom van mening dat geen sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die een nieuwe beoordeling van de onderhoudsverplichtingen rechtvaardigt.
5.3
Het hof stelt vast dat de man niet heeft betwist dat partijen begin april 2013 de voormelde overeenkomst hebben gesloten betreffende de door de man aan de vrouw verschuldigde kinder- en partneralimentatie. Daarbij is het hof uit de stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat die overeenkomst moet worden gezien tegen de achtergrond van een jarenlang verschil van mening tussen partijen omtrent de hoogte van die onderhoudsbijdragen mede in verband met wisselingen van baan en inkomen bij de man en de komst van [de minderjarige2] in het nieuwe gezin van de man (december 2012). De overeenkomst van begin april 2013 strekt er dus mede toe een einde te maken aan onzekerheid omtrent de hoogte van de verschuldigde onderhoudsbijdragen en heeft daarmee het karakter van een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:902 BW. Dat de man zoals hij stelt een voorbehoud heeft gemaakt bij de overeenkomst van april 2013 is door de vrouw betwist en door de man niet nader onderbouwd zodat zulks niet vast is komen te staan. De omstandigheid dat de jaaropgaaf 2012 en andere financiële gegevens, zoals de hoogte van de kosten van kinderopvang nadien, alsmede de inkomensgegevens aan de zijde van de man destijds niet bekend waren, zoals door de man gesteld, maar door de vrouw weersproken, is voor de man kennelijk geen reden geweest om niet tot deze overeenstemming met de vrouw over de onderhoudsbijdragen te komen. [de minderjarige2] was op dat moment al geboren, en de man heeft niet onderbouwd dat er sprake was van ontslag nadat de overeenkomst was gesloten. Dit betreft derhalve geen wijzigingen van omstandigheden. Dat de man geen inkomensgegevens van de vrouw ter beschikking had, is onjuist, omdat is komen vast te staan dat hij de beschikking had over een recente salarisspecificatie, hetgeen hem niet van de overeenkomst heeft weerhouden. De overeenkomst van april 2013 is wat betreft de kinderalimentatie kennelijk niet bedoeld om afstand te doen van de onderhoudsverplichting maar als nadere invulling van de verdeling van de behoefte van [de minderjarige1] tussen partijen als onderhoudsplichtigen. Het staat de ouders in beginsel vrij daar afspraken over te maken. Dit is op de wijze zoals dat in deze is gebeurd naar het oordeel van het hof toelaatbaar.
5.4
Tegen die achtergrond heeft de man naar het oordeel van het hof onvoldoende gesteld om een rechtens relevante wijziging van omstandigheden aan te kunnen nemen ten aanzien van de partneralimentatie gelegen in de behoefte en behoeftigheid van de vrouw en zijn draagkracht waaronder mede begrepen de wisseling(en) van baan en gezinssituatie. Hetzelfde geldt overigens voor de kinderalimentatie tot 1 januari 2015. Het voorgaande betekent dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen op het punt van de partneralimentatie en de overige grieven van de man op dit punt geen bespreking meer behoeven.
5.5
Voor de kinderalimentatie is, in lijn met hetgeen hiervóór onder 5.3 en 5.4 is overwogen omtrent de betekenis en achtergrond van de tussen partijen gesloten overeenkomst in april 2013, naar het oordeel van het hof pas per 1 januari 2015 sprake van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden. Die wijziging van omstandigheden is hierin gelegen dat op 1 januari 2015 de Wet hervorming kindregelingen in werking is getreden. De alleenstaande oudertoeslag in de bijstand, de alleenstaande ouderkorting in de Wet Inkomstenbelasting 2001 en het fiscaal voordeel bij het betalen van kinderalimentatie zijn daarbij komen te vervallen. Inkomensondersteuning voor alleenstaande ouders vindt vanaf 1 januari 2015 plaats op dezelfde, uniforme wijze door middel van een alleenstaande ouderkop van maximaal € 3.050,- per jaar te ontvangen in het kindgebonden budget. Dit alles leidt ertoe dat het kindgebonden budget dat na 1 januari 2015 wordt ontvangen, aanzienlijk hoger kan zijn dan het budget dat tot 1 januari 2015 werd ontvangen. De expertgroep Alimentatienormen beveelt aan om dit totale kindgebonden budget in mindering te doen strekken op de kosten van het kind.
5.6
Het hof volgt de aanbevelingen van de expertgroep hierin en zal daarom hierna de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderalimentatie voor [de minderjarige1] per 1 januari 2015 vaststellen aan de hand van de wettelijke maatstaven van behoefte en draagkracht en het verzoek afwijzen voor zover het de periode tot 1 januari 2015 betreft. De incidentele grief van de vrouw met betrekking tot de ingangsdatum kan daarmee onbesproken blijven nu zij daarin een ingangsdatum heeft bepleit, 19 september 2014, die is gelegen vóór 1 januari 2015.
De behoefte van [de minderjarige1]
5.7
Tussen partijen is de behoefte van [de minderjarige1] in geschil.
5.8
Overeenkomstig de aanbevelingen van de expertgroep is voor de bepaling van de behoefte van minderjarige kinderen van belang het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenleving, vermeerderd met het kindgebonden budget waarop ten tijde van de samenleving eventueel aanspraak werd gemaakt. Op basis daarvan wordt aan de hand van de tabel (behorend als bijlage bij het rapport van de expertgroep alimentatienormen) het eigen aandeel van de ouders in de kosten van het kind vastgesteld. Vervolgens wordt op dat bedrag in mindering gebracht het kindgebonden budget waarop de verzorgende ouder, in dit geval de vrouw, thans recht heeft teneinde de (resterende) behoefte te bepalen.
5.9
Het geschil tussen partijen in hoger beroep spitst zich in dit verband toe op de beantwoording van de vraag op welke wijze het netto gezinsinkomen dient te worden vastgesteld. Vast staat dat partijen in 2008 uit elkaar zijn gegaan. Het hof zal gelet op hetgeen partijen daarover naar voren hebben gebracht, uitgaan van het gemiddelde netto gezinsinkomen van partijen over de jaren 2007 en 2008. De man had in 2007 blijkens de stukken, waaronder jaaropgaven en salarisspecificaties, een bruto loon van € 48.103,-. Het hof zal de bijtelling voor het privé gebruik van de auto van € 5.214,- daarop in mindering brengen zodat een bruto loon resteert in 2007 van € 42.889,-. In 2008 had de man blijkens de jaaropgaaf een bruto loon van € 57.376,-. Rekening houdend met de bijtelling in 2008 voor het privé gebruik van de auto van € 5.925,- resteert een bruto loon van € 51.451,-. Het gemiddelde bruto loon van de man over de jaren 2007 en 2008 is daarom € 47.170,-
(€ 42.889,- + € 51.451,- / 2). Dat gemiddelde bruto loon correspondeert met een netto besteedbaar inkomen van € 2.781,- per maand (tarieven 2008/1, exclusief fiscale aftrek voor eigen woning maar wel rekening houdend met standaard heffingskortingen). De vrouw had in 2007 een bruto inkomen van € 18.853,- blijkens de tot de stukken behorende aangifte inkomstenbelasting 2007 van partijen. In 2008 had zij een bruto inkomen uit arbeid van
€ 16.688,-. Gemiddeld is dat afgerond € 17.771,- (€ 18.853,- + € 16.688,- / 2) bruto per jaar, hetgeen correspondeert met een netto besteedbaar inkomen van circa € 1.345,- per maand.
Het gemiddelde netto gezinsinkomen van partijen over de jaren 2007 en 2008 kan hiermee worden vastgesteld op (€ 2.781,- + € 1.345,- / 2 =) € 2.063,- per maand. Dat bedrag dient overeenkomstig de aanbevelingen in beginsel te worden verhoogd met het destijds door partijen ontvangen kindgebonden budget maar nu dat destijds nog niet (volledig) was ingevoerd bestaat daarvoor in dit geval geen aanleiding.
5.1
Een gemiddeld netto gezinsinkomen van € 2.063,- per maand correspondeert in de tabel (versie 2008 tweede helft, 4 punten) met een eigen aandeel van de ouders in de kosten van [de minderjarige1] van circa € 296,- per maand. Geïndexeerd naar 1 januari 2015 is dat afgerond
€ 333,- per maand.
5.11
Voor zover de vrouw heeft willen aanvoeren dat het behoeftebedrag dient te worden verhoogd met de netto kosten van kinderopvang en/of bijzondere kosten voor gitaarles of anderszins, ziet het hof daarvoor geen aanleiding. Het hof volgt na eigen onderzoek de motivering van de rechtbank in de bestreden beschikking in deze, onder meer ertoe strekkende dat deze kosten verdisconteerd zijn in het tabelbedrag, en maakt die tot de zijne.
5.12
Uit de stukken, waaronder de voorschotbeschikking toeslagen 2015, blijkt dat de vrouw in 2015 een kindgebonden budget heeft voor [de minderjarige1] van afgerond € 289,- per maand. Het hof volgt de aanbevelingen van de expertgroep en zal derhalve dat kindgebonden budget in mindering brengen op de behoefte van [de minderjarige1] zodat per 1 januari 2015 een behoefte aan een bijdrage van de ouders resteert van afgerond € 44,- per maand (€ 333,- min € 289,-). Die resterende behoefte van [de minderjarige1] dient tussen partijen als onderhoudsplichtigen naar rato van draagkracht te worden verdeeld.
* De draagkracht van de man
5.13
Tussen partijen is de draagkracht van de man in geschil.
5.14
Evenals de rechtbank volgt het hof voor wat betreft de methodiek de aanbevelingen van de expertgroep. Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de formule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)], nu het een netto besteedbaar inkomen betreft dat hoger is dan € 1.500,- per maand. Deze benadering houdt in dat aan de zijde van de man het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30% van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 875,- aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie.
5.15
Blijkens de stukken heeft de man in de jaren na de echtscheiding verschillende dienstbetrekkingen en een fluctuerend inkomen gehad. De man was ten tijde van de echtscheiding werkzaam bij [C] B.V. en is sinds 17 juni 2013 in dienst bij [D] B.V. Het betreft een dienstverband van 0,8 fte tegen een bruto basissalaris van € 3.200,- per maand (bij die omvang) exclusief emolumenten.
5.16
Uit de jaaropgaaf 2014 van de man van [D] B.V. blijkt een bruto loon van € 44.932,-. Het hof ziet geen reden van een hoger inkomen uit te gaan. Rekening houdend met de bijtelling in dat jaar voor het privé gebruik van de auto van de zaak heeft de man in 2014 een bruto loon gehad van € 40.398,-. Laatstgenoemd bruto loon correspondeert met een netto besteedbaar inkomen van circa € 2.372,- per maand (tarieven 2015). Dat netto besteedbaar inkomen van € 2.372,- per maand correspondeert in de voormelde draagkrachtformule met een draagkracht voor kinderalimentatie van circa € 550,- per maand.
5.17
De man is tevens onderhoudsplichtig voor [de minderjarige2] . Niet in geschil is dat de behoefte van [de minderjarige2] € 820,- per maand bedraagt. De man en zijn partner [B] zijn beiden onderhoudsplichtig voor [de minderjarige2] terwijl uit de stukken blijkt dat het inkomen van [B] in 2014 niet veel verschilt van dat van de man. Blijkens de jaaropgaaf 2014 van [B] had zij in 2014 een bruto loon van € 43.085,- vanuit haar dienstbetrekking bij [E] B.V. Het hof gaat er daarom vanuit dat de behoefte van [de minderjarige2] voor de helft voor rekening van de man komt, zijnde een bedrag van € 410,- per maand.
5.18
Verdeling van de beschikbare draagkracht van de man voor kinderalimentatie naar rato van behoefte betekent alsdan dat de man voor [de minderjarige1] een draagkracht beschikbaar heeft van afgerond € 53,- per maand (draagkracht van de man € 550,- / totale behoefte van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] van € 454,- (€ 44,- + € 410,-) x behoefte van [de minderjarige1] € 44,-).
De draagkracht van de vrouw
5.19
Het hof zal de draagkracht van de vrouw eveneens vaststellen aan de hand van de jaaropgaaf 2014. Uit die jaaropgaaf blijkt een bruto loon van € 23.885,- hetgeen correspondeert met een besteedbaar inkomen van circa € 1.607,- per maand (tarieven 2015). De vrouw ontvangt daarnaast partneralimentatie maar het hof zal die partneralimentatie gelet op de aard ervan buiten beschouwing laten bij de berekening van de draagkracht van de vrouw voor kinderalimentatie.
5.2
Een netto besteedbaar inkomen van € 1.607,- per maand levert aan de hand van de draagkrachtformule 70% [NBI - (0,3 NBI + € 875,-)] een voor kinderalimentatie beschikbare draagkracht op van afgerond € 175,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
5.21
Uit het voorgaande blijkt dat de totale draagkracht van partijen groter is dan de behoefte van [de minderjarige1] . In zo’n geval bestaat aanleiding voor een draagkrachtvergelijking teneinde het aandeel van partijen in de behoefte naar rato van draagkracht te bepalen.
5.22
Het hof memoreert dat de behoefte van [de minderjarige1] in de periode hier van belang (vanaf 1 januari 2015) € 44,- per maand bedraagt, de draagkracht van de man voor kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige1] € 53,- per maand en de draagkracht van de vrouw € 175,- per maand. De totale draagkracht van partijen voor kinderalimentatie ten behoeve van [de minderjarige1] is dus
€ 228,- per maand.
5.23
Verdeling van de behoefte van [de minderjarige1] naar rato van draagkracht betekent dan dat het aandeel van de man in de behoefte afgerond € 10,- per maand bedraagt (44 / 228 x 53).
Zorgkorting
5.24
Door middel van de zorgregeling voorziet de man deels in natura in de behoefte van [de minderjarige1] . De expertgroep beveelt daarom aan een zorgkorting te hanteren. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking een zorgkorting gehanteerd van 20% (van de behoefte van [de minderjarige1] van € 44,- per maand oftewel € 8,80 per maand). Nu tegen dat percentage op zichzelf geen grief is gericht zal het hof daar met partijen vanuit gaan.
5.25
Gelet op die zorgkorting en het geringe aandeel van de man in de behoefte van [de minderjarige1] als hiervoor becijferd op € 10,- per maand, zal het hof de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderbijdrage per 1 januari 2015 op nihil stellen.
5.26
Het hof realiseert zich hierbij dat deze uitkomst wat betreft de kinderalimentatie per 1 januari 2015 voor een belangrijk deel het gevolg is van het verhoogde kindgebonden budget dat de vrouw sinds 1 januari 2015 ontvangt. Dat is echter een gevolg dat de wetgever onder ogen heeft gezien blijkens de toelichting op de Wet hervorming kindregelingen. Dienovereenkomstig heeft de expertgroep de aanbeveling om het volledige kindgebonden budget in mindering te brengen op de behoefte. Het hof ziet in hetgeen partijen hebben aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van die aanbeveling in het onderhavige geval.
Terugbetaling
5.27
Als gevolg van deze beschikking heeft de man mogelijk teveel alimentatie aan de vrouw betaald. Het hof ziet geen aanleiding te bepalen dat de vrouw het eventueel teveel ontvangen bedrag aan alimentatie niet terug hoeft te betalen aan de man nu zij op de hoogte was van de wens van de man tot nihilstelling en de vrouw dus rekening had kunnen en moeten houden met een verlaging van de alimentatie.

6.De slotsom

6.1
Al hetgeen hiervóór is overwogen leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 19 september 2014 voor zover daarbij is afgewezen het verzoek van de man tot wijziging van de door hem aan de vrouw verschuldigde partneralimentatie en vernietigt die beschikking voor het overige;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:wijst af het verzoek van de man tot wijziging van de door hem aan de vrouw, uit hoofde van de tussen partijen in april 2013 gesloten overeenkomst, verschuldigde kinderbijdrage voor de minderjarige [de minderjarige1] in de periode tot 1 januari 2015;
bepaalt de door de man aan de vrouw verschuldigde kinderbijdrage voor [de minderjarige1] met ingang van 1 januari 2015 op nihil, onder wijziging van de tussen partijen in april 2013 gesloten overeenkomst op dit punt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard en mr. G.K. Schipmölder en is in het openbaar uitgesproken op 24 september 2015 in bijzijn van de griffier.