In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, die een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) heeft vernietigd. De belanghebbende, [X] BV, had een naheffingsaanslag van € 499 ontvangen, die door de Inspecteur was opgelegd omdat hij de auto als btw-auto had gekwalificeerd, terwijl de belanghebbende deze als marge-auto beschouwde. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag onterecht was, omdat de waarde van de auto als marge-auto moest worden vastgesteld, wat resulteerde in een lagere bpm. De Inspecteur ging in hoger beroep, waarbij de kernvraag was of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en of de auto als btw-auto of marge-auto moest worden gekwalificeerd. Het hof oordeelde dat de Inspecteur niet had aangetoond dat de auto als btw-auto moest worden behandeld en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 980.