In deze zaak gaat het om de waardevaststelling van een hoekappartement gelegen aan de [a-straat] 4E te [A] door de heffingsambtenaar van de gemeente Dinkelland. De waarde van de onroerende zaak is per waardepeildatum 1 januari 2012 vastgesteld op € 273.000, wat leidde tot een onroerende-zaakbelasting (OZB) van € 346 voor het jaar 2013. De erven van [X] hebben bezwaar aangetekend tegen deze beschikking, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn besluit. De rechtbank Overijssel verklaarde het beroep van de belanghebbenden ongegrond, waarna zij in hoger beroep gingen.
Tijdens de zitting op 9 juli 2015 in Arnhem zijn de gemachtigde van de belanghebbenden, [C], en de vertegenwoordiger van de heffingsambtenaar, [D], gehoord. De belanghebbenden stelden dat de vastgestelde waarde te hoog was en vroegen om een verlaging naar € 235.000 of, subsidiair, naar € 250.000. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde en voerde aan dat deze correct was onderbouwd met een taxatierapport.
Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar in zijn bewijslast was geslaagd. De waarde was vastgesteld op basis van vergelijkingsmethoden en de heffingsambtenaar had voldoende bewijs geleverd dat de waarde niet te hoog was vastgesteld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet toegewezen, en de belanghebbenden kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.