Ten aanzien van de crisismelding oordeelt het hof als volgt.
Tussen partijen staat vast dat er een professionele melding aan de basis van het handelen van het AMK heeft gelegen: het is hier de behandelend neonatoloog geweest die de kat de bel aan heeft gebonden. Daarmee verschilt de onderhavige casus wezenlijk van die waarin de melding van een - al dan niet anonieme - gewone burger afkomstig is. Bureau Jeugdzorg heeft zich naar 's hofs oordeel terecht op het standpunt gesteld dat een dergelijke professionele melding niet licht terzijde kan worden gelegd.
De aldus onder de aandacht van het AMK gebrachte medische bevindingen zijn vervolgens voorgelegd aan de FPK. Het AMK heeft dus niet pardoes gehandeld, maar nadere expertise ingewonnen. Die handelwijze is geheel in overeenstemming met het op dit punt door Bureau Jeugdzorg gehanteerde protocol en komt het hof ook los daarvan zorgvuldig voor.
Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft Bureau Jeugdzorg toegelicht dat het verzoek om onafhankelijk advies bestond uit het voorleggen van de medische casus, zonder dat deze door het bijvoegen van een eigen relaas of voorlopig oordeel van het AMK was ingekleurd: aan de FPK werden slechts het feitelijke tijdpad en de bevindingen van de neuroloog ingestuurd, met het verzoek om te beoordelen of de vastgestelde afwijkingen te dateren zijn en of deze bij of kort na de geboorte kunnen zijn ontstaan. Ook deze handelwijze komt het hof bepaald zorgvuldig voor.
Het AMK heeft vervolgens gehandeld in overeenstemming met het aldus ingewonnen advies. De stelling van [appellanten] dat dit optreden van het AMK voorbarig was omdat in het rapport van de FPK ook nog op nadere informatie wordt aangedrongen, wordt door het hof niet gevolgd. In het rapport wordt immers geconcludeerd dat de combinatie van bevindingen bij [minderjarige] "zeer verdacht" is voor "toegebracht schedel-/hersenletsel". Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat de FPK tot een dergelijk vergaande verdenking zou concluderen, als zij zou menen daartoe nog gegevens nodig te hebben. In dat laatste geval had het immers voor de hand gelegen dat zij haar conclusie zou hebben opgeschort of van een voorbehoud zou hebben voorzien. Dat het in een justitieel vervolgtraject van belang zou zijn om nog nadere gegevens boven tafel te krijgen, doet aan die eerdere conclusie niet af.
Dat die gerapporteerde conclusie het AMK vervolgens mocht doen besluiten om een crisismelding aan de Raad voor de Kinderbescherming te doen, lijdt naar 's hofs oordeel geen twijfel: het komt het hof voor dat niet handelen hier moeilijker te verdedigen zou zijn geweest.
Aldus levert het doen van de crisismelding geen onrechtmatig handelen op.
Ten overvloede merkt het hof op dat de beslissing tot het indienen van een verzoek tot (voorlopige) uithuisplaatsing vervolgens niet in handen van Bureau Jeugdzorg was, maar bij de Raad voor de Kinderbescherming lag.